Nematoden 1999 Het gedrag van rassen met resistentie tegen bietencysteaaltjes bij verschillende besmettingsgraden

In 1999 is een proef uitgevoerd om het effect van verschillende besmettingsgraden met bietencysteaaltjes op de prestatie van vier verschillende rassen te bepalen. In 1999 is de vermeerdering belangrijk hoger geweest. Uit de resultaten blijkt dat bij hogere besmettingen de opbrengsten van de resistente rassen ook teruglopen. Over het geheel genomen lijkt de productie van het ras Anema wat hoger te liggen dan van de resistente rassen Nemil en Paulina. Het effect van beregening op een droogtegevoelig perceel op de productie van een aantal rassen was vrij aanzienlijk. Door de beregening was niet alleen het wortelgewicht, maar ook het suikergehalte toegenomen. Uit de resultaten blijkt dat bij S917 en Nemil de droogtetolerantie hoog was.

Nematoden 1999 Chemische bestrijding

Op een aantal percelen besmet met het bietencysteaaltje, het maiswortelknobbelaaltje of het trichodorusaaltje, werden proefvelden aangelegd met de granulaten Temik 10G en Vydate 10G en bespuitingen met het biologische nematicide DiTera. Door omstandigheden, goede groei, is de schade beperkt gebleven. Op slechts twee proefvelden kon schade van betekenis worden waargenomen. Opvallend zijn de verschillen in suikergehalte, die op het proefveld te Achthuizen betrouwbaar zijn. Uit de resultaten blijkt dat een dosering van 25 kg Vydate per hectare gegeven moet worden, om een effect op grondtarra te verkrijgen. Van DiTera kon op beide proefvelden geen werking worden waargenomen. Door de goede groei is de schade op de proefvelden met het maiswortelknobbelaaltje en het trichdorusaaltje beperkt gebleven. Ondanks een lichte aantasting was de opbrengst goed.

Mechanisatie 1999 Voorjaarsmechanisatie

De oorzaken van horizontale groei lijken een combinatie van diverse factoren, zoals structuur van de grond, zaaibedbereiding, zaaikouter en het weer na het zaaien. Een zaaimachine die om en om was uitgerust met kouters met verwisselbaar mes en kouters uit één geheel, gaf bij de kouters uit één geheel een vermindering van horizontale groei van ongeveer tweederde. Een verklaring van het koutereffect zou kunnen zijn dat het kouter met het verwisselbare mes een gleuf van twee mm maakte net onder de zaaivoor. Deze gleuf was te smal voor het zaadje om erin te vallen. Het worteltje miste hierdoor aansluiting met de grond om direct naar beneden te groeien.

Teeltonderzoek 1999 Biologische suikerbietenteelt

In 1991 zijn op Europees niveau alle voorwaarden omschreven, waaraan voldaan moet worden om het predikaat biologische teelt te kunnen voeren. Omschakeling naar biologische teelt in de volle grond duurt minimaal twee jaar. Tevens moet alle uitgangsmateriaal, zoals plant- en zaaigoed op een biologische wijze worden geproduceerd. Een goede bodemvruchtbaarheid van de bodem wordt bereikt door een ruime vruchtwisseling (1/6 tot 1/8); organische bemesting; opnemen van stikstofbindende groenbemesters in de rotatie; stimuleren biologische aktiviteit door beperkte grondbewerking en langdurige grondbedekking. Onkruidbestrijding mag alleen mechanisch gebeuren; een toegelaten alternatief in geval van nood is branden. Resistente rassen en antagonisten kunnen ingezet worden bij de bestrijding van bodemschimmels. Aaltjesproblematiek kan voorkomen worden door een uitgekiende vruchtopvolging en het invoegen van een resistent of onaantrekkelijk braakgewas. Middelen op basis van Neem zijn inzetbaar bij de bestrijding van bodeminsecten.

Teeltonderzoek 1999 Invloed van rastype en plantaantal op interne en externe kwaliteit van suikerbieten

De uitbetaling van suikerbieten is de laatste jaren sterk gewijzigd. Vooral de mate van de interne en externe kwaliteit worden zwaarder verrekend. Nog steeds voldoet het huidige advies van 80.000 planten per hectare voor de optimale financiële opbrengst. Om onderzoek te verrichten naar verschillende plantafstanden en rassen, door enkele extremen te kiezen betreft de kophoogte, bladstand, en bladhoeveelheid, zijn drie proefvelden aangelegd. Door de goede veldopkomsten waren de gerealiseerde plantaantallen hoger dan de geplande aantallen. Het optimale plantaantal om de hoogste financiële opbrengst en suikeropbrengst te behalen verschilde per grondsoort. In alle gevallen steeg de interne kwaliteit bij een toenemende plantaantal, terwijl de externe kwaliteit dan juist afnam.

Groeiverloop 1999 Opbrengstprognose

Voorafgaande aan de prognoses zijn in het model SUMO (SUikerbieten MOdel) de regressiecoëfficiënten voor de relatie groei/eindopbrengst en -kwaliteit per gebied aangepast. In 1999 kwam de gemiddelde zaaidatum op 20 april uit en de groeipuntsdatum op 25 juni. De groeipuntsdatum is slechts drie dagen later dan het tienjarig gemiddelde. De uiteindelijke prognose werd vastgesteld op 59,4 ton per hectare. Dat de werkelijke eindopbrengst uiteindelijk hoger uitkwam dan de prognose, was met name het gevolg van de zeer goede weersomstandigheden met een hoge straling in september en oktober. De prognose per IRS-gebied vergeleken met de gerealiseerde opbrengst had de grootste afwijking op de lichte gronden in het noorden. Gewoonlijk treedt op deze gronden enige opbrengstreductie op als gevolg van vochttekort. Dit jaar trad dit effect mogelijk veel minder op.

Bodem- en bemestingsonderzoek 1999 Bestrijding van winderosie

Op ongeveer de helft van het bietenareaal op lichte gronden moeten maatregelen genomen worden om schade als gevolg van stuiven te voorkomen. De twee in de praktijk meest gangbare methoden zijn het oppervlakkig toedienen van een laagje rundveedrijfmest en het zaaien van zomergerst in het voorjaar, voor het bieten zaaien. Aangezien aan beide methoden bezwaren kleven, is onderzoek naar andere gewassen met een snelle en goede bescherming tegen stuiven nodig.

Bodem- en bemestingsonderzoek 1999 Meststoffenonderzoek

Regelmatig worden nieuwe meststoffen aangeboden aan de Nederlandse akkerbouw. Daarvoor is onderzoek naar de invloed van deze producten op de opbrengst en interne kwaliteit van bieten nodig. In 1999 is onderzoek verricht aan de volgende meststoffen: effectieve micro-organismen (EM), ammoniumsulfaatsalpeter (ASS), DMPP (nitrificatieremmer), Optimag, Chili Borium Plus en Solubor (borium). De effectieve micro-organismen hebben geen aantoonbare invloed gehad op de suikerbieten. Op een proefveld in Rolde is KAS (kalkammonsalpeter) vergeleken met ASS, al dan niet in combinatie met twee Soluborbespuitingen. De Soluborbespuitingen hadden geen significante invloed op de wortelopbrengst en het suikergehalte, maar wel op de winbaarheid (WIN). De ASS (bevat zwavel) was niet aantoonbaar beter dan de KAS (zonder zwavel). Ook de DMPP had geen significante invloed op de opbrengst en interne kwaliteit. Op twee proefvelden had Optimag, een ammoniumnitraatmeststof met magnesiumsulfaat, geen statistsche betrouwbare invloed op de suikerbieten. Op één proefveld op zware zavelgrond bleek KAS gelijkwaardig te zijn aan Chili Borium Plus.

Bodem- en bemestingsonderzoek 1999 Natrium- en magnesiumbemesting op zandgrond

In 1996, 1997 en 1998 heeft het IRS jaarlijks drie proefvelden aangelegd om te onderzoeken wat de invloed van natrium en magnesium is op de opbrengst en de interne kwaliteit van suikerbieten geteeld op de zuidoostelijke zandgronden. Hieruit bleek dat een natriumbemesting een positieve invloed heeft op de loofproductie, maar niet tot aantoonbaar hogere suikeropbrengsten leidt. Magnesiumsulfaat had gemiddeld geen effect op de opbrengst en interne kwaliteit van de suikerbieten. Slechts op één proefveld werd door een magnesiumgift (alleen) het wortelgewicht significant verhoogd.

Bodem- en bemestingsonderzoek 1999 Stikstofbijbemesting

Om na te gaan of er stikstof voor een bietengewas verloren gaat door overvloedige neerslag, is in 1999 één proefveld op zand- en één op kleigrond aangelegd. Extra aanvoer van veel water (70-90 mm) in een korte tijd in juni had in 1999 geen negatieve invloed op de stikstofverliezen uit de bodem, de stikstofopname door het gewas en de opbrengst en interne kwaliteit van de bieten. Tussen 150 kg stikstof per hectare, gegeven voor het zaaien, en dezelfde gift gegeven in twee keer was geen aantoonbaar verschil in wortelopbrengst en interne kwaliteit.

Zaad- en kiemplantbescherming 1999 Beheersing van bodemschimmels

Voor het bepalen van de besmettingsgraad van bodemschimmels werden grondmonsters van een vruchtwisselingsproefveld getoetst. Alle bemonsterde objecten werden geordend volgens de rotatiefrequentie van suikerbieten met en zonder grondontsmetting het voorafgaande jaar. De rotatie met 1/5 suikerbieten leverde 8% meer suikeropbrengst dan de rotatie met 1/3 suikerbieten. Een natte grondontsmetting bij 1/3 suikerbieten leverde 11% meer suiker per hectare op.