10.5 Bodemschimmels

Versie: maart 2024

In de suikerbietenteelt spelen zeer veel bodemschimmels een rol. De belangrijkste bodemschimmels zijn rhizoctonia, verticillium, violetwortelrot en aphanomyces. Zij zullen hier worden toegelicht. Voor informatie over de overige bodemschimmels, zoals pythium, verwijzen wij u naar het Gewasbeschermingsbulletin Suikerbieten en de Applicatie ˈZiekten en Plagenˈ. Voor de herkenning van wortelrot is daarnaast een interactieve video beschikbaar. Voor de beheersing van een paar bodemschimmels die een rol spelen in suikerbieten is ook informatie in de Gezondgewastool beschikbaar.

10.5.1 Rhizoctonia

De bodemschimmel Rhizoctonia solani veroorzaakt wortelbrand (kiemplantwegval) en wor­telrot (figuur 10.5.1) in suikerbieten. Rhizoctonia veroorzaakt grote problemen op de lichte gronden in het zuidoosten, oosten en noordoosten van Nederland, maar kan ook voorkomen op kleigronden. In elke regio in Nederland komen percelen met rhizoctonia voor.

Bij zware aantasting gaan hele percelen verloren. Rotte bieten hebben een laag suikergehalte (figuur 10.5.2) en zorgen voor problemen bij de bewaring en verwerking. Daarom mag er voor de verwerking maximaal 10% bieten met rot in een partij zitten. De ziekte kan dus voor een forse inkomstenderving voor de teler zorgen.

Doordat het loof het langste gezond blijft wordt de volle omvang van de schade vaak pas bij het rooien van de bieten duidelijk (figuur 10.5.3). De teler kan niets anders doen dan de rotte bieten in het zwad uitzoeken. Een chemische bestrijding is niet mogelijk. Bij een te verwachten rhizoctoniaschade kan de keuze voor een rhizoctoniaresistent ras de schade beperken. Deze rassen zijn grotendeels resistent tegen wortelrot, maar niet tegen kiemplantwegval door rhizoctonia.

Figuur 10.5.1 Rhizoctonia solani veroorzaakt wortelbrand (plantwegval) bij oplopende temperaturen in het voorjaar (links) en wortelrot in de zomer/najaar (rechts).

Figuur 10.5.2 Effect van het aandeel door rhizoctonia aangetaste (rotte) bieten in het monster op suikergehalte (blauwe lijn) en invertsuiker (rode lijn) gemeten bij een partij bieten in oktober 2016. Het suikergehalte daalde van 17,0% naar 10,9% en het invertgehalte steeg van 5,0 naar 26,9 mmol per kg biet.

10.5.1.1 Biologie en symptomen

Rhizoctonia solani is een bodemschimmel en is goed aangepast aan het leven in de grond. De schimmel kan meerdere jaren in de bodem overleven:

  1. door de vorming van ruststructuren, zogenaamde sclerotiën;
  2. op of in organisch materiaal;
  3. op de wortels van waardplanten.

Rhizoctonia kan ook overleven zonder waardplant, waardoor een perceel een groot aantal jaren besmet kan blijven. De suikerbiet en andere waardgewassen, zoals waspeen en onkruiden, activeren de schimmel. Warm en vochtig weer bevorderen de mate van aantasting. De schimmel kan de wortel op elk willekeurig punt binnendringen. De biet kan gevoeliger worden voor rhizoctonia door stress, bijvoorbeeld bij een lage pH of slechte bodemstructuur. Ook insecten en aaltjes kunnen wondjes op de wortel veroorzaken en deze kunnen een invalspoort zijn voor rhizoctonia. Daarnaast versterkt droogtestress de aantasting.

Aantasting in de vorm van lichte tot donkerbruine ingezonken plekken kunnen verspreid op de wortel voorkomen (figuur 10.5.4). In het veld is de aantasting meestal het eerst zichtbaar vlak onder het grond­op­pervlak (figuur 10.5.3). Ook kan de wortel scheuren vertonen ter hoogte van het grond­opper­vlak. Deze scheuren kunnen gevuld zijn met bruin mycelium (schimmelweefsel), wat volop is ontwikkeld tussen juli en eind augustus (figuur 10.5.5). Na begin september is het moeilijker om de schimmel op de wortels te zien. Het onderste gedeelte van de bladstengels kan ook aangetast zijn door rhizoctonia. Vaak zijn dan zwarte plekken zichtbaar (figuur 10.5.6). Dit treedt vaak op nadat grond tegen de bladstelen is gekomen door bijvoorbeeld aanaarden.

Meer beelden en symptomen van wortelrot door rhizoctonia zijn te zien in de interactieve video ‘wortelrot in beeld – rhizoctonia’.

Figuur 10.5.3 De rhizoctonia-aantasting is vaak al bij de grens grond/lucht te zien zonder dat de bladeren ver­welken. Rotte plekken op de biet betekent al snel suikerverlies.

Figuur 10.5.4 Bietenwortels kunnen bedekt zijn met licht ingezonken, lichtbruine tot donkere plekken wat veroorzaakt wordt door rhizoctonia.

Figuur 10.5.5 Scheuren in de biet, vaak gevuld met het bruine mycelium van de rhizoctoniaschimmel. Deze scheuren in de figuur zijn niet veroorzaakt door schoffelen.

Figuur 10.5.6 Aantasting op de bladstelen door rhizoctonia. Dit kan optreden na aanaarden van de bieten.

Grillig ziekteverloop

De ziekte heeft een grillig karakter. Aangetaste bieten komen vaak in plekken op een perceel voor. Meestal op de kopakkers, maar ook her en der verspreid over het veld. Zware schade door rhizoctonia kan variëren van 25 tot 100% verlies van het gewas. Het komt vaak voor dat de ziekte begint met enkele wegval­lende bietenplantjes in het voorjaar, waarna deze plekken uitgroeien gedurende het seizoen. Soms zijn deze plekken rond, met duidelijke grenzen. Bij zware besmettingen groeien de verschillende plekken uit, soms tot het totale perceel (figuur 10.5.7).

Hoge temperaturen (>18°C) en een hoge vochtigheid bevorderen de ziekte. De zandgronden warmen in het voorjaar snel op, wat de infectie van kiemplanten bevordert. Bij warme omstandigheden en zware bodembesmettingen kan het kiemplantje al gedood zijn voordat het bovenkomt. Vroeg zaaien van bieten kan het verlies van kiemplanten verminderen. Pas wel op met zeer vroege zaai, voor 10 maart, vanwege het risico op schieters.

Tijdens koele en vochtige zomers is de schade door rhizoctonia vaak pas zichtbaar tijdens het rooien van het gewas. Rotte bieten kunnen namelijk toch een goed ontwikkeld bladapparaat hebben, wat de ziekte verbergt (figuur 10.5.3). Telers en loonwerkers dienen alert te zijn dat er geen rotte bieten aan de hoop komen. Rotte bieten hebben een zeer laag suikergehalte, zijn tarrabieten en zorgen voor problemen tijdens de bewaring en verwerking (figuur 10.5.2).

Figuur 10.5.7 Een perceel met zware rhizoctoniaschade; slechts een derde kon worden geleverd.

Verschillende typen

De schimmelsoort Rhizoctonia solani wordt onderverdeeld in verschillende anastomosegroepen (AG’s). Tot op dit moment zijn er veertien verschillende groepen bekend. Het is belangrijk om de verschillende groepen te herkennen en te onderscheiden, want elke groep heeft zijn eigen waardplanten en ziektebeeld. Echter, deze verschillende groepen zijn enkel te onderscheiden met behulp van een microscoop en/of DNA-technieken. Verschillende AGˈs, met verschillende subgroepen komen voor in Nederland en infecteren suikerbieten (tabel 10.5.1), maar de belangrijkste ziekteverwekker is R. solani AG 2-2IIIB. Deze ˈbietenrhizoctoniaˈ veroorzaakt geen schade in aardappelen.

Tabel 10.5.1 Anastomosegroepen van Rhizoctonia solani die voorkomen in suikerbieten en hun waardplanten.

AG en subgroepen land opmerkingen over de ziekte in suikerbieten andere waardplanten
1-IB Japan kiemplantziekte kool, sla, maïs, rijst, bonen, sojabonen
1-IC NL, USA kiemplantziekte, verschijnt zelden in Nederland wortelen, vlas, sojabonen
2-1 NL, USA kiemplantziekte, zeldzaam in Nederland kruisbloemigen, tulpen, sla, aardappelen, kousenband, koolzaad, radijs, tarwe
2-2IIIB NL, S, B, Au, It, Gr, F, USA, Japan, Chili, Hu kiemplantziekte, kop- en wortelrot maïs, gladiolen, raaigras, wortelen, schorseneren, bonen, gras, rijst
2-2IV Japan, USA wortelrot, bladvlekken in Japan gras
3 NL, USA, Japan zeldzaam op kiemplanten, groeit op volwassen planten aardappelen, andere nachtschaden
4 USA, Iran, Chili, Es, Japan kiemplantziekte, zeldzaam en weinig agressief op bladstengels en volwassen bieten kiemplantziekte in bijna ieder gewas onder hoge temperaturen, infecteert in kassen verbouwde irissen, tulpen en sla in NL
5 NL, USA zeldzaam op kiemplanten, weinig agressief op volwassen bieten, groeit op bladstengels kiemplantziekte in Ierland, maar normaal een zwakke ziekteverwekker op een brede waardplantenreeks

10.5.1.2 Rassenkeuze

Het zwaartepunt van de beheersing van rhizoctonia zit in het kiezen voor een rhizoctoniaresistent ras (zie ook principe 1 (voorkomen en/of vernietigen) van een geïntegreerde gewasbescherming in paragraaf 5.2.1). Geadviseerd wordt om zeker geen risico te nemen en voor een rhizoctoniaresistent bietenras te kiezen als er rhizoctonia op het bedrijf voorkomt of wanneer het bouwplan veel maïs, (was)peen, schorseneren, lelies, gladiolen en/of gras bevat. Door te kiezen voor een resistent ras heeft een teler meer opbrengstzekerheid en worden risico’s op rotte bieten of de noodzaak voor het uitzoeken in het zwad verminderd.

In het segment van de rhizoctoniaresistente rassen kan men nu ook kiezen voor rassen met en zonder bietencysteaaltjesresistentie. Komt op het perceel waar de bieten komen een aantoonbare besmetting met bietencysteaaltjes voor, kies dan voor een drievoudig resistent ras. Verwacht men een sterke aantasting door rhizoctonia, kies dan voor de rassen met de hoogste klasseindeling voor rhizoctoniaresistentie. Heeft u geen bietencysteaaltjes en verwacht u geen sterke aantasting, kies dan voor het ras met de hoogste financiële opbrengst, bladgezondheid, suikergehalte of mate van resistentie. Voor meer uitleg en hulp bij het kiezen van een juist bietenras kunt u ook de video ˈAanbevelende Rassenlijst: hulp bij het kiezen van een geschikt bietenras voor uw perceelˈ bekijken.

Onvolledige resistentie
Helaas is de resistentie tegen rhizoctonia niet volledig. Ook in rhizoctoniaresistente rassen kunnen rotte bieten voorkomen, maar de schade is vele malen minder dan in niet-resistente rassen. Daarnaast werkt de rhizoctoniaresistentie alleen tegen wortelrot en niet tegen kiemplantwegval. Om de schade door rhizoctonia zoveel mogelijk te beperken, zijn er aanvullende maatregelen nodig die de resistentie moeten helpen.

10.5.1.3 Aanvullende maatregelen

Bodemstructuur en gewasrotatie zijn maatregelen conform principe 1 (voorkomen en/of vernietigen) van een geïntegreerde gewasbescherming (zie 5.2.1). Ze spelen een belangrijke rol naast het inzetten van een rhizoctoniaresistent ras. Onder andere maïs, gras, (was)peen, lelies, schor­seneren en gladiolen zijn goede waardplanten van rhizoctonia. Bij teelt van deze gewassen voorafgaand aan de teelt van suikerbieten, neemt de kans op schade in de bieten toe. Granen en aardappelen zijn als voorvrucht beter, liefst in combinatie met een nateelt van kruisbloemige groen­bemesters, zoals bladrammenas en gele mosterd (figuur 10.5.8). Bladrammenas vermindert de rhizoctonia­besmetting van de grond en is hierdoor een goede groenbemester om zoveel mogelijk in te zetten in een rotatie met suikerbieten.

Een slechte bodemstructuur, bijvoorbeeld door slechte oogstomstandigheden in het voor­gaande jaar, verhoogt net als vochtige en warme omstandigheden tijdens de groei de mate van aantasting. Beperking van het aantal rotte bieten houdt dus ook in dat bij de oogst van het voorgewas onder zo gunstig mogelijke omstandigheden wordt gewerkt. Oogst van goede waardplanten, zoals lelie en maïs, onder ongunstige weersomstandigheden veroorzaakt vaak ernstig structuurbederf. Daarnaast hoort bij een goede bodemstructuur ook het op peil houden van de pH. Een voldoende hoge pH (>6-6,5) verkleint de kans op aantasting door rhizoctonia. Zorg bovendien voor een optimale bemesting van het suikerbietengewas. Zowel een over­schot als een tekort aan nutriënten maken de bieten gevoeliger voor rhizoctoniawortelrot.

Figuur 10.5.8 Bij een vatbaar ras (rechts) is de opbrengst veel lager (73%) als er rhizoctonia aanwezig is dan bij een resistent ras met kruisbloemige groenbemester (links).

10.5.1.4 Onkruidbestrijding en rhizoctonia

Sommige onkruiden zijn waardplanten voor R. solani. Een goede beheersing van onkruiden, zoals aardappelopslag en melganzenvoet, in de hele rotatie is dus belangrijk.

Door mechanische onkruidbestrijding en aanaarden van suikerbieten kan besmette grond in de kop van de biet komen. Hierdoor krijgt rhizoctonia meer kans om de biet aan te tasten en versterkt de ziekte. Vermijd daarom, waar mogelijk, deze teeltmaatregelen in suikerbieten op percelen met rhizoctonia.

10.5.1.5 IRS-advies rhizoctonia

  • Zorg voor een optimale pH en bodemstructuur.
  • Na de teelt van maïs, (was)peen, schorseneren, lelies of (langjarig) gras is er een verhoogde kans op rhizoctonia in suikerbieten.
  • Teel bij voorkeur graan of aardappelen in combinatie met bladrammenas of gele mosterd als groenbemester voor de suikerbieten.
  • Kies voor een rhizoctoniaresistent ras als rhizoctonia op uw bedrijf voorkomt, òf u een goede waard als voorvrucht heeft en rhizoctonia in uw regio voorkomt.
  • Onkruiden kunnen een waardplant zijn. Bestrijd daarom alle onkruiden in alle gewassen in rotatie met suikerbieten.
  • Geen mechanische onkruidbestrijding (aanaarden of schoffelen) op percelen waar de besmetting zichtbaar aanwezig is. Dit versterkt de aantasting!

10.5.2 Verticillium

In 2009 is in klimaatkamertoetsen op het IRS vastgesteld dat Verticillium dahliae de veroorzaker is van de ˈgele necroseˈ-symptomen. De besmetting van planten vindt plaats via de bodem. De schimmel ontwikkelt zich in de vaatbundels, waardoor deze verstopt raken. Dit veroorzaakt verwelking. De verkleuring en het afsterven van de bladeren worden mede veroorzaakt door een gifstof (toxine) die geproduceerd wordt door verticillium. Verticillium blijft tot vijftien jaar levenskrachtig in de grond.

Naast suikerbieten wordt een groot aantal gewassen aangetast, onder andere aardappel, vlinderbloemigen (boon, erwt en lupine), vlas en spruiten en ook onkruiden, zoals zwarte nachtschade, ganzevoetachtigen en brandnetels. Granen en grassen vermeerderen Verticillium dahliae veel minder.

Aantastingsbeeld

Typisch voor de aantasting door verticillium is vergeling tussen de nerven in het blad, vaak halfzijdig, met vervolgens het afsterven van het blad (figuren 10.5.9 en 10.5.10). De aantasting begint meestal bij de buitenste bladeren. De vaatbundels in de bladstelen kunnen een lichtbruine verkleuring vertonen.

De symptomen worden vaak in juli/augustus zichtbaar in het veld (figuur 10.5.11). Ernstige aantasting met hergroei wordt vervolgens in september waargenomen (figuur 10.5.12). Aantasting kan in het veld variëren van licht tot zeer zwaar. Als de bladeren al in een vroeg stadium afsterven, kan dit opbrengst kosten.

Figuur 10.5.9 Typische symptomen van verticillium (ˈgele necroseˈ): vergeling tussen de nerven, vaak aan één zijde en daaropvolgend het afsterven van het blad.

foto 2

Figuur 10.5.10 Typische symptomen van verticillium in een perceel.

foto 3

Figuur 10.5.11 Duidelijk zichtbare aantasting van verticillium in augustus.

foto 4

Figuur 10.5.12 Ernstige aantasting van verticillium op hetzelfde perceel als figuur 10.5.11 in september.

­­

Bevorderende factoren

Bietencysteaaltjes (figuur 10.5.13), maar ook andere aaltjessoorten, zoals wortellesieaaltjes (Pratylenchus spp.) en wortelknobbelaaltjes (Meloidogyne spp.), kunnen in suikerbieten voor versterking van de verticillium-aantasting zorgen. Dit is ook bij andere gewassen vaak het geval. Het is belangrijk voor alle soorten plantparasitaire aaltjes de dichtheden zo laag mogelijk te houden.

Naast aaltjes kunnen ook een slechte bodemstructuur of zuurstofgebrek het optreden van verticillium sterk bevorderen.

Figuur 10.5.13 Resultaat van een klimaatkamertoets naar het effect van het wit bietencysteaaltje op de mate van aantasting door verticillium. Waardering van bladsymptomen op een schaal van 0 (bladeren gezond) tot 4 (alle bladeren volledig afgestorven). Gemiddelde voor vier verticilliumisolaten en twee rassen. De verschillende letters boven de kolommen geven statistisch betrouwbare verschillen weer (P<0,001; kleinst significante verschil (5%) = 0,49).

Beheersing

Directe maatregelen zijn op dit moment niet beschikbaar voor de suikerbieten­teelt. Er zijn geen fungiciden beschikbaar tegen verticillium. Daarom is de beheersing van verticillium gericht op het zoveel mogelijk beperken van de schade (onderdeel van principe 1 (voorkomen en/of vernietigen) van een geïntegreerde gewasbescherming, zie 5.2.1). Zorg voor:

  • optimale groeiomstandigheden met betrekking tot ontwatering, storende lagen en bodemstructuur;
  • een bouwplan met voldoende granen en grassen;
  • beheersing (op een zo laag mogelijk niveau houden) van plantparasitaire aaltjes.

Meer informatie

10.5.3 Violetwortelrot

De bodemschimmel Helicobasidium purpureum veroorzaakt violetwortelrot. De schimmel kan circa vier jaar zonder waardplant overleven in de bodem. Na aantasting ontstaan rotte bieten, waarbij het aangetaste weefsel een paarse gloed heeft.

De aantasting ontstaat vaak pleksgewijs en treedt vanaf september op. Het komt vooral voor op kalkrijke percelen (met name op de kleigronden), op plaatsen met een verdichte bodem of een slechte structuur van de bouwvoor, waar het snel (te) nat is. Op de wortel ontstaan paarse, oppervlakkige plekken, die met een viltachtige laag zijn omgeven. In het veld valt dit niet snel op (figuur 10.5.14). Aan de hoop is het veel duidelijker te zien (figuur 10.5.15). Meer beelden/symptomen van wortelrot door rhizoctonia zijn te zien in de interactieve video ˈwortelrot in beeld – violetwortelrotˈ.

Beheersing
Er zijn geen directe maatregelen te nemen tegen violetwortelrot. Ook rassen die resistent zijn tegen rhizoctonia kunnen er last van hebben. Wel is violetwortelrot te voorkomen, door de structuur van het bietenperceel te verbeteren. Verder kent deze bodemschimmel een aantal waardplanten, waaronder distels, peen, luzerne, klaver en aardappelen en overleeft het lang in de bodem. Het verbeteren van de bodemstructuur in alle gewassen en een goede bestrijding van distels helpen om de schade te beperken.

Figuur 10.5.14 Violetwortelrot is in het veld moeilijk te zien. Typisch is het paarse schimmelpluis op het grensvlak tussen grond en lucht.

Figuur 10.5.15 Rotte biet door violetwortelrot. Vaak wordt de aantasting pas opgemerkt als de bieten zijn gerooid.

10.5.4 Aphanomyces1

De bodemschimmel Aphanomyces cochlioides veroorzaakt kiemplantwegval, wortelschurft en wortelrot in suikerbieten. Plantwegval kan tot het 12-bladstadium doorgaan in de vorm van de zogenaamde afdraaiers (figuur 10.5.16). Door de sterke insnoering van het hypocotyl (het deel van de stengel van de kiemplant dat zich onder de kiembladeren bevindt), breken de bieten makkelijk af (figuur 10.5.17). Latere aantastingen kenmerken zich door een oppervlakkige schurft op de wortel van de biet en vervormingen en rot van de wortel. Meer beelden en symptomen van wortelrot door aphanomyces zijn te zien in de interactieve video ˈwortelrot in beeld – aphanomycesˈ.

Figuur 10.5.16 Een afdraaier veroorzaakt door Aphanomyces cochlioides, een sterke insnoering onder het hypocotyl zorgt voor het wegvallen van de plant.

10.5.4.1 Waardplanten

Aphanomyces cochlioides komt heel algemeen voor met name op zand-, dal- en zavelgronden. Suikerbiet, voederbiet, rode biet, spinazie, chenopodium- (bijvoorbeeld melganzenvoet) en amaranthussoorten (bijvoorbeeld papegaaienkruid) zijn de belangrijkste waardplanten voor A. cochlioides.

10.5.4.2 Levenscyclus en vermeerdering

De waterminnende bodemschimmel Aphanomyces cochlioides behoort tot de klasse van de oömyceten. De vermeerdering vindt plaats door middel van oösporen en zoösporen. Bij hoge bodemvochtigheid en hoge bodemtemperaturen (10-30oC) kiemen de geslachtelijke sporen (oösporen) van de schimmel, die de bietenplant direct kunnen infecteren. De oösporen kunnen lange tijd in de bodem en in aangetaste plantenresten overleven. Daarnaast kan de schimmel een sporangium (sporendoosje) vormen met ongeslachtelijke sporen (zoösporen). Vanuit dit sporendoosje kunnen de zoösporen naar de plant zwemmen. Alle stadia van de suikerbiet kunnen worden aangetast, maar de kiemplanten zijn vatbaarder dan oudere planten. Ook een lage pH, nauwe gewasrotatie en een slechte bodemstructuur bevorderen de ziekte.

Het aantastingsbeeld op de wortel van de oudere plant is vrij divers. De aantasting kan oppervlakkig schurftig zijn, maar er worden ook vervormingen waargenomen vanwege het verschil in groeisnelheid tussen oppervlakkig aangetast en gezond weefsel. De oppervlakkige aantasting kan overgaan in droge bruin-zwarte verrotting van het weefsel (figuur 10.5.17). Het wortelrot trekt de wortel van buiten naar binnen in. Soms kan ook de wortel van de oudere plant sterk zijn ingesnoerd (figuur 10.5.18).

Figuur 10.5.17 Wortelrot, vervormingen en schurftige plekken in suikerbieten veroorzaakt door aphanomyces.

Figuur 10.5.18 Aantasting van suikerbiet door aphanomyces, een sterke insnoering onder het hypocotyl en rot van de wortel.

10.5.4.3 Schade en beheersing

Schade door kiemplantwegval in suikerbieten kan zeer hevig zijn, afhankelijk van omstandigheden en besmettingsgraad van de bodem. Echter, in de meeste gevallen voldoet de zaadbehandeling met fungiciden (met name hymexazool) om schade van betekenis te voorkomen. Een slechte waterhuishouding en bodemstructuur en een lage pH bevorderen de aantasting. Ook de aantasting van de oudere plant wordt hierdoor bevorderd. De schade kan variëren tussen de 0 en 100% afhankelijk van de weersomstandigheden en de besmettingsgraad. Hierbij speelt ook dat een partij bieten met meer dan 10% bieten met rot niet wordt afgenomen door de suikerfabriek. Aangetaste bieten hebben een lager wortelgewicht en een lager suikergehalte (figuur 10.5.19). Het rot veroorzaakt door aphanomyces gaat verder in de bewaring van de suikerbieten na de oogst en zorgt voor hogere ademhalingsverliezen en hogere invertsuikerwaarden.

Aphanomyces kan het beste worden beheerst door een combinatie van factoren te optimaliseren. Dit komt neer op: vroeg zaaien, hymexazool behandeld zaad (is standaard voor suikerbieten), goede afwatering, beheersing van chenopodium onkruiden (zoals melganzenvoet), ruime gewasrotatie met niet-waardplanten en zorgen voor een voldoende hoge pH door middel van bekalken.

Figuur 10.5.19 Effect van het aandeel door aphanomyces aangetaste bieten in het monster op suikergehalte (blauwe lijn) en invertsuiker (rode lijn) gemeten bij een partij bieten direct na de oogst in oktober 2016. Het suikergehalte daalde van 17,7% naar 16,3% bij 100% aangetaste (misvormde en rotte) bieten.

1 De oorspronkelijke tekst en adviezen in paragraaf 10.5.4 over aphanomyces zijn ook aangeleverd bij PPO-AGV voor opname in het bodemschimmelschema.

Contactpersoon

Annet Doornenbal
Cichoreiteelt / bodemschimmels / virussen

Mogelijk ook interessant