5.1 Algemeen

Versie: april 2023

5.1 Algemeen  
5.1.1 Gewasbeschermingsbulletin
5.1.2 Effecten van gewasbeschermingsmiddelen
5.1.2.1 Milieubelastingspunten
5.1.2.2 Neveneffecten op natuurlijke vijanden
5.1.3 Activiteitenbesluit milieubeheer
5.1.4 Actuele berichten over toelatingssituatie van gewasbeschermingsmiddelen
5.1.5 Uitleg over spuitlicenties
5.1.6 Gewasbeschermingsmonitor
5.1.7 Erfemissiescan

5.1.1 Gewasbeschermingsbulletin

Jaarlijks brengt het IRS een bulletin uit. Dit is een naslagwerk voor ziekten en plagen en onkruidbeheersing in de suikerbietenteelt. Zie GewasBeschermingsBulletin suikerbieten.

5.1.2 Effecten van gewasbeschermingsmiddelen op milieu en natuurlijke vijanden

Voor een geïntegreerde gewasbescherming is het belangrijk om een bewuste middelenkeuze te maken. Volgens principe vijf van een geïntegreerde gewasbescherming dient u rekening te houden met de effecten van middelen op de omgeving en specifiek op natuurlijke vijanden (zie ook hoofdstuk 5.2.5). In deze paragraaf gaan we eerst in op milieubelastingspunten en vervolgens op de effecten van middelen op natuurlijke vijanden.

5.1.2.1 Milieubelastingspunten

Milieubelastingspunten geven aan wat het effect van een gewasbeschermingsmiddel is op de omgeving. Het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) ontwikkelde een milieumeetlat om deze effecten weer te geven. Er is daarbij een indeling gemaakt in de volgende milieu­compartimenten:

  • waterleven (oppervlaktewater);
  • bodemleven;
  • grondwater.

Daarnaast geeft de meetlat de risico’s weer voor nuttige organismen (bestrijders en bestuivers; zie ook 5.1.2.2) en voor de gezondheid van de toepasser.

Voor alle milieucompartimenten is de toelatingsnorm van het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) per toepassing 100 milieubelastingspunten. Bij meer dan 100 punten is er te veel risico op schade aan bodem- of waterleven en/of grondwater. Streef er dan ook altijd naar om middelen met zo laag mogelijke milieubelastingspunten te gebruiken.

De actieve stof bepaalt de effecten op het waterleven en de toepassingstechniek heeft invloed op de mate waarop ze in het oppervlaktewater terechtkomt. Driftarme technieken kunnen de milieubelastingspunten sterk terugdringen. Vooral de persistentie van een actieve stof beïnvloedt de effecten ervan op het bodemleven, terwijl het effect op het grondwater vooral met de mobiliteit en afbraaksnelheid van een actieve stof te maken heeft. Bij dit laatste spelen vooral het organischestofgehalte en de pH een rol.

Voor de gewasbeschermingsmiddelen en combinaties van middelen die worden gebruikt in de bietenteelt staan in de meest recente GewasBeschermingsBulletin suikerbieten de milieubelas­tingspunten bij twee organischestofgehalten van de bodem bij 1% drift. De volledige milieumeetlat is te vinden op: www.milieumeetlat.nl. Op deze website wordt de milieumeetlat vaker vernieuwd dan in ]het GewasBeschermingsBulletin suikerbieten. Kijk daarom op de website van CLM voor de meest actuele stand van zaken.

5.1.2.2 Neveneffecten op natuurlijke vijanden

Naast negatieve effecten op grondwater, bodem- en waterleven kunnen gewasbeschermings­middelen neveneffecten hebben op natuurlijke vijanden van ziekten en plagen in de bieten­teelt en bestuivende insecten (bijen en hommels). Deze neveneffecten zijn ongewenst en kunnen ervoor zorgen dat de populatie van een plaag zich na een bespuiting weer snel opbouwt. Het kan ook gebeuren dat een andere plaag veel schade gaat doen, terwijl deze eerst onder controle werd gehouden door natuurlijke vijanden, zoals lieveheersbeestjes, gaasvliegen, sluipwespen en loopkevers. Deze nuttige insecten hebben namelijk vaak meer tijd nodig om te herstellen na een insecticidenbespuiting, dan een plaaginsect als bladluis of bietenvlieg. Denk altijd goed na of een plaagbestrijding nodig is en of het niet meer kwaad doet dan goed. Zie het tabblad ‘biologische bestrijders’ in de applicatie ziekten en plagen en de teelthandleiding ‘10.3.5 Natuurlijke vijanden van insecten’ voor een overzicht van de belangrijkste natuurlijke vijanden in suikerbieten.

Vooral breedwerkende insecticiden hebben negatieve effecten op populaties van natuurlijke vijanden. Pyrethroïden, zoals Decis EC (of een ander middel met deltamethrin), Sumicidin Super, Karate Zeon en Ninja, werken zeer breed, waarbij dus ook lieveheersbeestjes, gaasvliegen en andere natuurlijke vijanden het moeten ontgelden. Teppeki en Pirimor sparen wel de meeste natuurlijke vijanden, alhoewel veel populaties groene perzikluizen resistent zijn tegen Pirimor en daardoor alleen nog maar geadviseerd wordt tegen zwarte bonenluizen.

Insecticiden en fungiciden, die in de pil zitten en de bietenplant in zijn prille stadium beschermen, hebben niet of nauwelijks een negatief effect op nuttige insecten en schimmels. De meeste fungiciden zijn goed te gebruiken in een geïntegreerde teelt, aangezien ze natuurlijke vijanden weinig kwaad doen. De meeste herbiciden hebben geen nadelige effecten op natuurlijke vijanden.

Via de website van Biobest zijn per werkzame stof of per gewasbeschermingsmiddelen de effecten op diverse natuurlijke vijanden zichtbaar (https://www.biobestgroup.com/nl/neveneffectenlijst).

5.1.3 Activiteitenbesluit milieubeheer

Het doel van het besluit is de emissie van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen naar het oppervlaktewater verminderen en bijdragen aan een betere kwaliteit van het oppervlak­tewater. Van alle ondernemers die vallen onder het activiteitenbesluit, wordt verwacht dat zij op hun bedrijf de juiste maatregelen nemen. In principe vallen alle suikerbietentelers hieronder.

Het ‘Activiteitenbesluit milieubeheer’ komt in hoofdzaak neer op:

  • het voorkomen van drift van gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater;
  • het voorkomen van het meebemesten van de slootkanten;
  • het in acht nemen van teeltvrije, spuitvrije en bemestingsvrije zones;
  • het voorkomen van emissies door activiteiten in en rond de gebouwen;
  • in suikerbieten een teeltvrije zone langs oppervlaktewater van ten minste 50 cm;
  • een bespuiting is alleen toegestaan bij gebruik van driftarme doppen/technieken (minstens 75% driftreducerend en een driftarme kantdop aan de kant van een oppervlaktewaterlichaam (bijvoorbeeld vaart of sloot)). Meer informatie over driftarme spuitdoppen kunt u vinden in hoofdstuk 5.4.1.

Ook de verplichting van een drukregistratievoorziening op de veldspuit zou hieraan worden toegevoegd. Inmiddels zijn er ook andere voorzieningen te treffen om hieraan te voldoen. Deze zijn te vinden op de website van Helpdesk Water.

Belangrijk te weten dat op etiketten van diverse gewasbeschermingsmiddelen ook driftreducerende voorschriften staan vermeld. Veelal is de driftreductie hoger op het etiket dan het Activiteitenbesluit voorschrijft en in dat geval geldt het strengste voorschrift.

5.1.4 Actuele berichten over toelatingssituatie van gewasbeschermingsmiddelen

Een actuele lijst van in suikerbieten toegelaten gewasbeschermingsmiddelen is te raadplegen op onder andere de IRS-site. Via de digitale IRS-nieuwsbrief kan iedereen zich opgeven voor berichten over gewasbescherming. Alle abonnees ontvangen een e-mailbericht als de lijst ‘toelatingssituatie gewasbeschermingsmiddelen’ is aangepast.

5.1.5 Uitleg over spuitlicenties

Ga voor uitleg over de spuitlicenties naar de website: www.erkenningen.nl.

5.1.6 Gewasbeschermingsmonitor

De gewasbeschermingsmonitor dient gedurende het teeltseizoen te worden bijgehouden en dient binnen twee maanden nadat de teelt is afgerond volledig te zijn. Op die manier kan een teler dus de maatregelen die hij genomen heeft ook evalueren.

In de gewasbeschermingsmonitor dient aandacht besteed te worden aan de volgende aspecten:

  • teeltfrequentie en voorvrucht, door middel van vruchtwisselingsplan;
  • rassenkeuze en uitgangsmateriaal, met aandacht voor: resistente/tolerante rassen en standaard- of gecertificeerd zaad;
  • monitoring van schadelijke organismen in het gewas;
  • gebruik van waarschuwings-, advies- en beslissingsondersteunende systemen gericht op tijdig signaleren van toenemende ziektedruk;
  • toegepaste biologische, fysische en mechanische gewasbeschermingsmaatregelen, waaronder de inzet van biologische bestrijders en mechanische onkruidbestrijding;
  • keuze van gebruikte gewasbeschermingsmiddelen op basis van risico’s voor mens en milieu;
  • emissiebeperkende maatregelen, inclusief toedieningstechniek;
  • resistentiemanagement bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen;
  • overige maatregelen die hebben bijgedragen aan het verminderen van het gebruik van chemische middelen;
  • oordeel over het succes van de toegepaste beheersmaatregelen.

Het is mogelijk om dit te registreren voor uw bietenteelt via Unitip, het teeltregistratieprogramma op de website van Cosun Beet Company. Let er dan nog wel op dat u de genomen teeltmaatregelen evalueert. Dit kan bijvoorbeeld door het raadplegen van de rapporten en adviesplannen in Unitip. Het is ook mogelijk om dit vast te leggen door de Excel-file of de PDF pagina’s in te vullen die u hieronder (zie bijlagen) aantreft. Hierin zijn per onderdeel een aantal kolommen weergegeven, uiteraard is het afhankelijk van de hoeveelheid waarnemingen hoeveel kolommen u in dient te vullen. In paragraaf 5.2 Duurzame gewasbescherming vindt u meer informatie over de achtergrond van de totstandkoming van de gewasbeschermingsmonitor.

Zie voor meer informatie over de gewasbeschermingsmonitor: https://www.nvwa.nl/onderwerpen/gewasbescherming/hoe-de-nvwa-controleert

5.1.7 Erfemissiescan

Het invullen van een erfemissiescan is een eis bij het certificaat Voedsel- en Voederveiligheid Akkerbouw (VVAK). Door het invullen van de Erfemissiescan kunt u eenvoudig zien waar (nog) mogelijkheden liggen om de belasting van het oppervlaktewater verder te verminderen. Na het invullen van diverse vragen in de Erfemissiescan over bijvoorbeeld het vullen van de spuit, de inwendige en uitwendige reiniging en de omgang met fust wordt duidelijk bij welke van deze activiteiten emissie naar het oppervlaktewater optreedt. Daarnaast geeft de scan informatie over de wetgeving op het gebied van erfemissie en praktische informatie over maatregelen die mogelijk zijn om emissie vanaf het erf te verminderen. Meer informatie over erfemissie en deze scan is te vinden op de website van BO Akkerbouw en in het rapport ‘Erfemissie? Natuurlijk niet!’.

Figuur 5.1.1 Door het uitvoeren van een erfemissiescan kunt u inzien waar (nog) mogelijkheden liggen om de belasting van het oppervlaktewater verder te verminderen (foto: www.erfemissiescan.nl).

Uitgelicht: Gewasbeschermingsmonitor_suikerbieten

Contactpersonen

Elma Raaijmakers
Diagnostiek / nematoden / insecten
Bram Hanse
Bladschimmels / bacteriën / diagnostiek
Sjef van der Heijden
Onkruidbeheersing / techniek
Levine de Zinger
Coördinatie gegevensverwerking / insecten
Linda Geenen - Frijters
Coördinator proefvelden / nematoden / insecten

Mogelijk ook interessant