1.4 Rassenkeuze

versie: december 2023

CONTACTPERSOON: MARTIJN LEIJDEKKERS

De gegevens over de rassen in de rassenlijst zijn verkregen uit onderzoek dat minimaal gedu­rende drie jaar is verricht op meerdere proefvelden, die verspreid over het land zijn aangelegd. Dit is een solide basis voor een verantwoorde rassenkeuze. Bij de rassenkeuze dient een teler eerst te kiezen voor de juiste resistenties, bestaande uit resistenties tegen (aanvullend) rhizomanie, rhizoctonia en bietencysteaaltjes. Het onderstaande diagram is een hulp bij die keuze:

Diagram Description automatically generated

Naast het diagram heeft IRS in 2022 de video ‘Aanbevelende Rassenlijst: hulp bij het kiezen van een geschikt bietenras voor uw perceel’ gemaakt. Ook deze video kunt u gebruiken bij het kiezen van het juiste bietenras:

1.4.1 Rhizomanie

Alle in Nederland verkochte suikerbietenrassen zijn sinds 2007 partieel resistent tegen rhizomanie. Deze resistentie berust op het gebruik van één resistentiegen (Rz1). Ook bij toepassing van deze rassen kunnen later in het seizoen een beperkt aantal planten met een bleekgeel of bleekgroen verkleurd loof voorkomen. Dit zijn de zogenaamde ˈblinkersˈ, waarvan er niet meer dan circa 2-5% egaal verspreid op een perceel aanwezig mogen zijn.

Eind 2010 is vastgesteld dat op percelen met extreem veel blinkers (meer dan circa 2-5%) of op plekken en stro­ken met blinkers een resisten­tiedoorbre­kende variant (bijvoorbeeld met de nadere variant aanduiding AYPR, TYPR of VYPR) van het rhizomanievirus voorkomt. Deze varianten doorbreken de resistentie van het resistentiegen (Rz1). Om dergelijke varianten te beheersen is aanvullende resistentie nodig. Een ras met aanvullende resistentie tegen rhizomanie bevat twee resistentiegenen (Rz1 en Rz2). Op de Aanbevelende Rassenlijst en in de Brochure Suikerbietenzaad wordt de mate van aanvullende resistentie expliciet vermeld bij deze rassen in de laatste kolom ’aanvullende rhizomanieresistentie’ (aangegeven met zeer goed, goed of matig).

Meer informatie over rhizomanie kunt u lezen in paragraaf 10.7.1 ‘Rhizomanie’ van de teelthandleiding. Wilt u meer weten over hoe de mate van aanvullende resistentie in rhizomanieresistente rassen in de Brochure Suikerbietenzaad wordt bepaald? Bekijk dan ook eens onderstaande video ‘Bepaling mate van aanvullende resistentie van rhizomanieresistente rassen’:

1.4.2 Rhizoctonia

De bodemschimmel Rhizoctonia solani kan veel schade aan de bieten veroorzaken. Chemische bestrijding is niet mogelijk en daarom is het kiezen van een geschikt bietenras voor het perceel een belangrijke stap in de beheersing. Rhizoctoniaresistente rassen beperken veelal de schade. Is er risico op rhizoctonia, dan is het advies om een rhizoctoniaresistent ras te bestellen. Of er rhizoctonia op een perceel zal voorkomen is nooit met zekerheid te voorspellen, maar het risico is groot als in een gebied veel rhizoctonia voorkomt en in het bouwplan regelmatig goede waardplanten van rhizoctonia voorkomen. De bekendste waardplant is maïs, maar ook gladiolen, lelies en enkele vollegrondsgroenten, zoals (was)peen, kunnen rhizoctonia vermeerderen. In de bovenstaande gevallen is een rhizoctoniaresistent ras de beste keuze. Op percelen waar een risico op rhizoctonia bestaat komen soms ook bietencysteaaltjes voor. In dat geval is het advies om een rhizoctoniaresistent ras te gebruiken met tevens bietencysteaaltjesresistentie.

Het resistentieniveau van de rassen verschilt. Dit wordt in tabel 1 van de rassenlijst weergegeven in de kolom ’ rhizoctoniaresistentie’ met de aanduiding zeer goed, goed of matig. Deze classificatie is gebaseerd op een cijfer voor rhizoctonia-aantasting (ziekte-index) gemeten in kunstmatig geïnfecteerde proeven. Als een teler veel rhizoctonia verwacht, dan kan hij het beste kiezen voor een ras met een (zeer) goede resistentie.

Ondanks dat rhizoctoniaresistente rassen de schade aanzienlijk kunnen beperken is de resistentie van deze rassen is niet volledig. Vooral bij een vroege aantasting kan nog plantuitval plaatsvinden. Bij een zware besmetting kunnen ook later in het seizoen deze bietenrassen aangetast worden en gaan rotten. De kans op schade door rhizoctonia neemt toe door een slechte structuur en door de teelt van waardgewassen. Zorg daarom ook voor een goede structuur van de grond en beperk de teelt van bieten na risicovolle gewassen. Goede voorvruchten zijn: granen, aardappelen, blad­rammenas en gele mosterd. Alle rhizoctoniaresistente rassen zijn ook resistent tegen rhizomanie. De relatieve opbrengst- en kwaliteitsgegevens van deze rassen en het resistentieniveau staan vermeld in tabel 1 van de Brochure Suikerbietenzaad.

Meer informatie over rhizoctonia kunt u lezen in paragraaf 10.5.1 ˈRhizoctoniaˈ van de teelthandleiding. Wilt u meer weten over hoe de mate van resistentie in rhizoctoniaresistente rassen in de Brochure Suikerbietenzaad wordt bepaald? Bekijk dan ook eens onderstaande video ‘Bepaling mate van resistentie in rhizoctoniaresistente rassen’:

1.4.3 Bietencysteaaltjes

In vrijwel alle teeltgebieden komen aantastingen door bietencysteaaltjes voor. Er zijn twee soor­ten: het witte bietencysteaaltje (Heterodera schachtii) en het gele bietencysteaaltje (Heterodera betae). Bietencysteaaltjesresistente rassen beperken de vermeerdering van en de schade door zowel het witte als het gele bietencysteaaltje. Deze rassen zijn partieel resistent. Dit betekent dat er nog altijd vermeerdering kan zijn van het bietencysteaaltje. De vermeerdering is echter wel flink minder dan bij de vatbare rassen. Vanwege de kans op vermeerdering zijn naast de keuze voor het juiste ras ook nog aanvullende maatregelen nodig, zie hiervoor hoofdstuk 10.2.3 ˈBietencysteaaltjesˈ.

De relatieve opbrengst- en kwaliteitsgegevens van de partieel resistente rassen staan vermeld in tabel 2 van de Brochure Suikerbietenzaad. Op proef­velden met een matige tot zeer zware beginbesmetting van bietencysteaaltjes is de opbrengst van de resistente rassen aanzienlijk hoger dan die van de vatbare rassen. De teler dient er zich echter wel van bewust te zijn dat ook de partieel resistente rassen enige schade ondervinden bij zeer hoge dichtheden en dat aanvullende maatregelen dus nodig zijn. De in de tabel vermelde opbrengsten zijn bepaald op proefvelden waar bietencysteaaltjes zijn waargenomen.

Onder niet besmette omstandigheden is de financiële opbrengst van de meeste van de bietencysteaaltjesresistente rassen vergelijkbaar met die van de rhizomanieresistente rassen. In tabel 3 van de Brochure Suikerbietenzaad kan de teler bietencysteaaltjesresistente rassen vergelijken met rhizomanierassen zonder bietencysteaaltjesresistentie onder niet-besmette omstandigheden. Al bij een lichte besmetting of bij twijfel over de aanwezigheid van bietencysteaaltjes kan het lonen om een bietencysteaaltjesresistent ras te kiezen. De teler dient wel rekening te houden met hogere zaadkosten voor deze rassen. Heeft het perceel geen bietencysteaaltjes (bij voorkeur met een grondmonsteranalyse vastgesteld), dan kan de teler eveneens een keuze maken uit de lijst van rhizomanieresistente rassen. Het advies is om bij een rotatie van suikerbieten of andere waardplanten van bietencysteaaltjes (bijv. spruitkool of koolzaad) van 1 op 5 of krapper te kiezen voor een bietencysteaaltjesresistent ras.

1.4.4 Bladgezondheid cercospora

In de Aanbevelende Rassenlijst en Brochure Suikerbietenzaad is vanaf 2022 ook informatie opgenomen over de bladgezondheid van rassen ten aanzien van cercospora op basis van drie jaar onderzoek. De bladgezondheid wordt weergegeven met een klassering die loopt van cijfer 9 (zeer hoge bladgezondheid) tot 4 (zeer lage bladgezondheid). Waarom het kiezen voor een ras met een hoge score voor bladgezondheid cercospora belangrijk is wordt uitgelegd in de video: ‘Bladschimmelbeheersing Deel 3: Rasgevoeligheid

Contactpersoon

Martijn Leijdekkers
Rassen / bewaring / interne kwaliteit

Mogelijk ook interessant