7.1 Vegetatieve en generatieve fase

Versie: februari 2020

De suikerbiet is een tweejarige plant. In het eerste jaar blijft de plant vegetatief (zonder bloei en zaadzetting) en gebruikt aanvankelijk alle energie voor de opbouw van het blad­apparaat en het wortelstelsel. Later in het seizoen vormt de plant een verdikte penwortel. Daarin wordt een groot deel van de droge stof als reservevoedsel in de vorm van suiker opgeslagen. Geleidelijk eist de penwortel een steeds groter deel van de productie op en wordt steeds rijker aan suiker.

Normaal gesproken gaat de plant pas in het tweede jaar over van de vegetatieve naar de gene­ratieve fase met de vorming van een bloeiwijze en de daaropvolgende productie van zaad. Als gevolg van ongunstige omstandigheden (lage temperatuur, lange kiemperiode) kan een deel van de planten al in het eerste jaar in bloei komen en zaad vormen (schie­ters). Dit proces heet vernalisatie. Door vere­deling is in nieuwe rassen de neiging tot schieten echter sterk verminderd.

Schieters, en vooral vroege schieters, zijn nadelig voor de opbrengst. Ze geven problemen bij de oogst en bij de ver­werking in de fabriek. De stengel is hard, vezelig en moeilijk af te snijden. Vroeg in het seizoen optredende schieters hebben een duidelijk lager suikergehalte en een klei­nere wortel dan andere bieten. Laat optredende schieters geven veel minder op­brengstderving. Schieters kunnen een ernstig probleem worden, doordat ze zaad vormen dat in een volgend ge­was opslag (onkruid­bie­ten) kan veroorza­ken.

De commerciële productie van het in Nederland te gebruiken bietenzaad vindt vooral plaats in de warmere landen van Zuid-Europa.

Contactpersoon

André van Valen
Bodem / bemesting / mechanisatie

Mogelijk ook interessant