Interessante dag over plant- en bodemgezondheid

IRS-collega Bram Hanse heeft op dinsdag 6 september de bezoekers van de Plant- & Bodemgezondheidsdag uitleg gegeven over een geïntegreerd systeem voor de bladschimmelbeheersing in suikerbieten. Zijn presentatie en de overige vijf onderdelen worden hieronder kort weergegeven.

Plant- en Bodemgezondheidsdag
Wageningen University & Research en BO Akkerbouw hielden op 6 september een Plant- & Bodemgezondheidsdag op WUR-locatie ’t Kompas in Valthermond. De bezoekers werden verwelkomd door Marleen Riemens (WUR) en Joeke Postma (WUR).

De bezoekers kregen aan de hand van een duo-presentatie uitleg over de pijlers van de integrale aanpak van de teelten, ook wel ‘Integrated Crop Management’ (ICM) genoemd. De inzet is een gezonde en rendabele teelt zonder middelen van de ‘Candidates for Substitutions’-lijst. Hieronder wordt per pijler een korte uitleg gegeven. Onderzoekers en partners van de PPS Akkerbouw op Zand en de PPS Beter Bodembeheer namen de bezoekers mee in de afwegingen die zij maken.

Na de introductiepresentatie werden de ruim honderd bezoekers in kleine groepjes langs zes onderwerpen in het veld geleid.

Monitoring en beheersing bladvlekken
Bram Hanse (IRS) had zijn verhaal opgebouwd met bouwstenen voor een geïntegreerde aanpak van bladschimmels in suikerbieten. De bouwstenen zijn perceel, ras, infectiewaarden en waarnemen, herkennen. Dit alles met als doel om het bietenloof zo lang mogelijk groen te houden.

Essentieel om voor ieder perceel vooraf te kijken wat preventief mogelijk is door; een ruimere rotatie (1 op 4 of ruimer), geen bieten naast een perceel waar vorig jaar bieten hebben gestaan of waar een bietenhoop heeft gelegen. Bram gaf de tip om ook te kijken waar de buurman zijn bietenpercelen het vorige jaar had liggen, omdat de sporen over kunnen waaien van het ene naar het andere perceel. Bij de rassenkeuze adviseert Bram Hanse om een ras te kiezen met een zo hoog mogelijke score voor bladgezondheid cercospora. Het liefst een 8,5 of 9,0. Blijf wel op het juiste moment bespuitingen doen. Zeker vroeg in het seizoen; de eerste twee bespuitingen zijn heel belangrijk. Een sensor (liefst in het eigen perceel) kan vanaf gewassluiting helpen bij het bepalen van de infectiemomenten van cercospora en het moment van controleren op vlekjes (10 tot 14 dagen na infectiemoment).

Herkennen: Het blijft belangrijk om in het gewas te kijken welke schimmel(s) de bieten aantasten. Dat bepaalt namelijk de strategie en de middelenkeuze. Bij een verwachte zware druk van cercospora (zie punt ‘perceel’ van de bouwstenenfoto) is het verstandig om na hoge DIV-waarden Charge in te zetten. Dit zet het afweermechanisme van de plant aan en verhoogt de natuurlijke weerstand tegen cercospora. Blijf het gewas wel monitoren en spuit zodra de eerste vlekjes verschijnen met een fungicide.

Verruimde bouwplanrotatie
Bij het onderdeel bouwplanrotatie moesten de deelnemers samen met behulp van (groenbemestings)gewassen in kratjes het volgens de groep beste (veenkoloniale) bouwplan samenstellen.

Als hulpmiddel zat op ieder krat een infographic. Verder hielpen diverse WUR-onderzoekers met extra vragen en informatie.

In diverse groepen kwamen de deelnemers al puzzelend tot de conclusie dat je een bouwplan niet 1-2-3 in elkaar zet, maar dat vruchtwisseling ontzettend belangrijk is en de juiste groenbemester op de juiste plaats in de rotatie een zeer nuttige toevoeging is. Het gevaar was ook dat het saldo van het (veelal geëxtensiveerde) bouwplan afnam. Zeker omdat bodemgezondheid de belangrijkste factor was.

In sommige groepen kwam de discussie op de teelt van hennep. Hennep is een opkomende markt. Daarnaast zijn er bij de WUR proeven geweest waaruit bleek dat hennep erg goed is in het onderdrukken van onkruid. Proeven met knolcyperus lieten zien dat hennep in staat is deze uit te roeien.
Ook het telen van een ‘boostgewas’, zoals bijvoorbeeld tagetes (afrikaantjes) kwam aan de orde. Onderzoek van WUR heeft aangetoond dat een teelt van tagetes rendabel is bij een besmetting van 300 Pratylenchus penetrans per 100 ml grond. Meer hierover en andere gewassen is te vinden in het Handboek groenbemesters.

Sturen met organische mest
Marie Wesselink (WUR) en Tim Brethouwer (BVOR) gingen het gesprek aan met bezoekers over de verschillende bronnen van organische stof. Het is afhankelijk van het doel van de bemesting welke bron het meest geschikt is. Hoeveelheid organische stof zegt niet alles, het gaat vaak om hoeveel effectieve organische stof (EOS) een meststof bevat. De kern van de boodschap: weet welke meststof je toepast en wanneer je welke organische stroom inzet. Bepaal vooraf het doel: wil ik een snelle beschikbaarheid van mineralen of toevoeging van EOS? Kies daarbij vervolgens een passend product.

Groencompost (links) en GFT-compost (rechts).

Verder werd het verschil uitgelegd tussen verschillende composten. GFT-compost bevat het hoogste organische stofgehalte en EOS. Deze compost bestaat uit huishoudelijk groenten-, fruit en tuinafval. Groencompost is gemaakt van sloot- en bermmaaisel en blad en bevat wat meer gronddeeltjes. De BVOR heeft een keurmerk voor compost gemaakt. Keurcompost klasse A bevat het minste percentage (0,05%) vreemd stof van alle composten. Meer over keurcompost is te vinden op www.keurcompost.nl.

Grondbewerking
Derk van Balen (WUR) gaf samen met Ajaan Hijmants (Kairos) uitleg over (minimale) grondbewerking. Voorwaarde voor minimale grondbewerking (bijvoorbeeld directzaai) is een schoon perceel. Derk adviseerde om een grondbewerkingsplan over het bouwplan op te stellen; hoe vaak en bij welke gewassen moet ik een (ondiep) kerende grondbewerking uitvoeren en waar is ruimte voor een niet-kerende bewerking? Dit met als doel om de bodem zo min mogelijk intensief te bewerken en de activiteit van bodemleven niet te verstoren. Anders omgaan met grondbewerking betekent wel dat meer mechanisatie nodig is.

Schimmelresistenties in bieten- en aardappelrassen
Doretta Boomsma (HZPC) en Bert Evenhuis (WUR) vertelden dat de stand van zaken is dat resistenties tegen phytophthora vooralsnog berusten op één resistentiegen van de schimmel (er zijn 7 verschillende resistentiegenen bekend). Resistentiemanagement is daarom belangrijk om resistentiedoorbraak te voorkomen. Dit kan door voor de phytophthorabestrijding gebruik te maken van een beslissingsondersteunend systeem (BOS). Bij een resistent aardappelras kan de schimmel met minder toepassingen worden beheerst. Hier wordt verder onderzoek naar gedaan.

BOS-systeem voor Alternaria
Geert Kessel (WUR) ging in op alternaria in aardappelen. Deze schimmelziekte komt steeds vaker voor en is lastiger te voorkomen. Veroudering, nutriëntentekort en waterstress beïnvloeden de gevoeligheid van de aardappel voor alternaria. Daarom staat hij stil bij de toekomstige beheersing:

Men kijkt bij de alternariabestrijding, net als de cercosporabestrijding in bieten, naar timen van de bespuitingen op basis van het weer en verwachte infectie. Dit blijkt mogelijk en kan de eerste toepassing, die nu na de bloei wordt uitgevoerd, wel enkele weken uitstellen. Dan vallen er achteraan een of meerdere bespuitingen af, wat kosten bespaart. Ook de tweewekelijkse interval zou met BOS-systemen kunnen worden opgerekt, als na 14 dagen (werkingsduur middelen) geen of geringe infectiekansen zijn. Ook een gedoseerde N-gift kan helpen door veroudering af te remmen.

Al met al leverde de Plant- & Bodemgezondheidsdag veel kennis en inzichten op. Hiervan verschijnen ook in de pers vast nog diverse berichten. Al verschenen zijn:

Contactpersonen

Jurgen Maassen
Coördinatie voorlichting
André van Valen
Bodem / bemesting / mechanisatie
Suzanne Gunter
Gegevensverwerking / alternatieve teeltsystemen

Mogelijk ook interessant