4.5 Kaliumbemesting

Versie: maart 2024

Het kaliumadvies is, net als het fosfaatadvies, gebaseerd op de kaliumtoestand van de grond en de behoefte van het gewas. Op grondmonsteranalyses staan vaak verschillende waarden die een indicatie geven van de kaliumtoestand in de grond. Naast het K-getal zijn dit de K-CaCl2 en K-CEC. Het K-getal wordt berekend door een meting van de K-HCl, die vervolgens op basis van het organische stofgehalte en het lutumgehalte van de grond wordt omgerekend. De K-CaCl2 geeft de beschikbare hoeveelheid kalium aan. De K-CEC geeft aan in welke mate kalium het CEC bezet. Het is daarvoor ook nodig om de omvang van het CEC te weten. Het CEC is de Engelse afkorting voor het kationenadsorptiecomplex en geeft aan hoeveel kationen een grond kan vasthouden.

Waar de kaliumadviezen voorheen gebaseerd waren op het K-getal, is dit in de achterliggende jaren gewijzigd in een advisering op basis van de K-CEC, CEC en K-CaCl2.

De waardering voor de kaliumtoestand van de grond wordt bepaald door de K-CaCl2 en het K-CEC. In tabel 4.5.1 en 4.5.2 zijn de streefwaarden voor beide parameters vermeld. Omdat het K-getal op sommige analyseformulieren nog vermeld wordt, staan de oude streefwaarden voor verschillende grondsoorten in tabel 4.5.3.

Vooral voor de klei- en lössgronden is het van belang dat de K-CEC zich in de klasse ‘Goed’ bevindt (het streeftraject), omdat de opbrengst op deze gronden afhankelijk is van de kaliumtoestand van de grond. Op deze gronden bleek in het verleden dat een te laag K-getal (lössgrond K-HCl) namelijk ten koste gaat van de opbrengst, ongeacht of de kaliumgift hierop wordt aangepast. Dit geldt vooral voor aardappelen en dus ook voor een bouwplan met aardappelen. Een goede kaliumvoorziening is gunstig voor zowel de wortelopbrengst als het suikergehalte van suikerbieten.

Tabel 4.5.1 Waardering van de kaliumvoorraad in de bodem op basis van K-CEC (percentage bezetting van het CEC met kalium)

laag vrij laag goed vrij hoog hoog
< 1% 1-2% 2-5% 5-8% >8%

Tabel 4.5.2 Waardering van de beschikbare hoeveelheid kalium in de bodem op basis van K-CaCl2 (mg K/kg grond)

laag vrij laag goed vrij hoog hoog
< 35 35-70 70-110 110-155 >155

Tabel 4.5.3 Streefwaarden voor de kaliumtoestand per grondsoort op basis van het K-getal

grondsoort streefgetal toestand handhaven
zand en dal 11 11 t/m 17
zeezand 11 11 t/m 15
zeeklei
<12% lutum 14 14 t/m 20
>12% lutum 18 18 t/m 26
rivierklei
<8% lutum 14 14 t/m 20
8-18% lutum 18 18 t/m 26
>18% lutum 14 14 t/m 26
löss 15 (K-HCl) 15 t/m 20 (K-HCl)

Op kleigronden met <12% lutum werd K-getal 14 als streefgetal aangehouden, omdat K-getal 18 op deze gronden door uitspoeling waarschijnlijk niet gehandhaafd zou kunnen blijven. Op rivierklei met meer dan 18% lutum hield men als streefgetal 14 aan, omdat wel erg grote hoeveelheden kalium nodig zouden zijn om K-getal 18 te bereiken. Dit omdat deze grond kaliumfixerend is.

4.5.1 Hoogte van de kaliumgift

a. Bodemgericht advies

Als de kaliumtoestand van de bouwvoor beneden de streefwaarde ligt, is het aan te bevelen een zogenaamde reparatiebemesting uit te voeren. De hoogte van de reparatiegift (in kg K2O per ha) kan worden berekend met de volgende formule:

Het volumegewicht van de grond kan worden berekend met de volgende formule:

Wil men de totale kaliumbemesting over een bepaalde periode vast­stellen, dan moet men de hoeveelheid die nodig is om de toestand te verhogen, vermeerderen met de afvoer in deze periode. Ligt de K-CEC in de klasse ‘Goed’, dan is het advies om de kaliumafvoer aan te voeren. Bij goede opbrengsten bedraagt de kaliumafvoer (met gewas en onvermijdbare verliezen) op zand- en dalgrond gemid­deld 200 kg K2O per hectare per jaar en op de overige gronden 150 kg. Om de bestaande toe­stand te handhaven moet men dus in vier jaar tijd op zand- en dalgrond 800 kg K2O per hectare en op de overige gronden 600 kg K2O toedienen. De afvoer van kalium met de bieten kan men nauwkeurig bepalen op basis van het kaliumgehalte van de bieten, dat op het uitslagenformulier van Cosun Beet Company staat.

Rekenvoorbeeld: bij een wortelopbrengst van 87 ton per hectare en een kaliumgehalte van de biet van 37 mmol per kg biet is de afvoer van kalium: 87 * 37 (mmol K) * 39,1 (atoomgewicht K) * 1,205 (omrekeningsfactor K K2O)/1000= 152 kg K2O per hectare (1,74 kg K2O/ton bieten).

b. Gewasgericht advies

Een overzicht van de gewasgerichte kaliumadviezen op basis van K-CaCl2, CEC en K-CEC, is te vinden in het Handboek Bodem en Bemesting. Uit kali­um­proeven van het IRS bleek er echter geen duidelijk verband te zijn tussen de opbrengst en interne kwaliteit van de suikerbieten enerzijds en de kalium­voor­raad (K-getal) van de grond anderzijds. Wel bleek dat in de meeste gevallen een kaliumbe­mesting van meer dan 100 kg K2O per hectare de financiële opbrengst van de bieten ver­hoog­de. De hoogte van de kaliumgift (tot 300 kg K2O/ha) had nauwelijks invloed op de interne kwaliteit. Op grond van deze resultaten is het daarom verstandig om, ongeacht de kaliumtoestand, de suikerbieten te bemesten met 150 à 200 kg K2O per hectare. Met deze hoeveelheid compenseert men tevens de afvoer van kalium met de bieten.

4.5.2 Tijdstip van toediening

De kalium kan men toedienen in het najaar of in het voorjaar. Eventueel is een gift in het twee- tot vierbladstadium van de bieten ook mogelijk.

Op kleigrond heeft najaarstoediening de voorkeur. Op proefvelden waren de positieve effec­ten van kalium bij najaarstoediening wat groter dan die bij voorjaarstoediening. Bij voorjaars­aanwending is de kans op zoutschade bij gebruik van een chloor­hou­dende kaliummeststof groter dan bij een chloorarme kaliummeststof. Dit geldt vooral als het toedieningstijdstip kort (circa twee weken of minder) voor het zaaien is. Op kaliumfixerende grond dient men de kalium in het voorjaar te geven. Vooral rivierklei en zoete getijden­afzet­tingen (Zuid-Holland) zijn kaliumfixerend. Op zand- en dalgronden, waar de meststoffen ingewerkt worden, is het voor­jaar het geschiktste toedieningstijdstip.

4.5.3 Keuze van de meststof

Kalium uit dierlijke mest is gelijkwaardig aan kalium uit kunstmest. In tabel 4.3.2 staan de kaliumgehalten van de belangrijkste dierlijke mestsoorten en compost. In tabel 4.5.4 staan enkele kaliummeststoffen. Voor de NPK- en PK-meststoffen: zie respectievelijk paragraaf 4.3.4, tabel 4.3.1 en paragraaf 4.4.3, tabel 4.4.3.

Tabel 4.5.4 Enkele van de belangrijkste kaliummeststoffen. Waarden zijn onbekend als niets is ingevuld.

naam/soort gehalte (%) be1
K2O MgO Cl SO3
vaste meststoffen
Kali 60 60 0 45 0 0
Korn-Kali2 40 6 36 12 +3
Kaliumsulfaat 50 0 <3 45 0
Patentkali 30 10 <3 42 -2
vloeibare meststoffen
Kalimix3 25-28 0 <1 30-40
NatuC4 1,4-1,6 0 <0,01 3-3,5
PPL plus5 14-16 0 <0,15 32-37

1 be = basenequivalent, weergegeven in kg CaO per 100 kg meststof. Is de waarde lager dan -5 dan is de meststof zuurwerkend, is de waarde hoger dan +5 dan is de meststof basisch werkend;

2 Korn-kali bevat tevens 4% Na2O per hectare.

3 Kalimix bevat tevens 0,5-1,5% N, 4-7% Na2O en 0,2-0,5% P2O5.

4 NatuC bevat tevens 0,8-1,0% N, 0,5-0,6% Na2O en 0,2-0,3% P2O5.

5 PPL plus bevat tevens 0,4-0,5% N, 0,2-0,6% Na2O en 0,2-0,5% P2O5.

Kaliumgebrek

Kaliumgebrek treedt voornamelijk op als gevolg van een te lage kaliumbeschikbaarheid. Vaak is een te geringe kaliumbemesting hier de oorzaak van. De symptomen van een gebrek worden als eerste zichtbaar aan de randen van het oudere blad. Deze verkleuren geel en krullen naar binnen. Later sterft dit af en worden midden op het blad bronskleurige plekken tussen de nerven zichtbaar. Het nog groene blad kleurt wat donkerder. Een gebrek kan worden bestreden door een kalium(houdende) meststof toe te dienen. Een bladbespuiting is echter niet snel rendabel.

Afbeelding met plant, groen, groente, blad Automatisch gegenereerde beschrijving
Figuur 4.5.1 Kaliumgebrek kan het gevolg van een te lage kaliumbeschikbaarheid zijn, maar ook een te ruim magnesiumaanbod kan de kaliumopname belemmeren.

Contactpersoon

André van Valen
Bodem / bemesting / mechanisatie

Mogelijk ook interessant