Versie: april 2023
De fosfaattoestand van bouwland wordt sinds 2021 bepaald op basis van het P-AL-getal en P-CaCl2-getal. Deze indicatoren vervangen het Pw-getal. Het P-AL-getal (mg P2O5/100 g grond) geeft een indicatie van de op de langere termijn beschikbaar komende fosfaatvoorraad in de bodem. Het P-CaCl2-getal (mg P/kg grond) geeft de hoeveelheid direct beschikbare fosfaat weer.
Bij bodemanalyses die voor 1 januari 2021 zijn genomen, mag de fosfaatgebruiksnorm zowel op het Pw-getal als op de gecombineerde indicator worden gebaseerd. Deze analyses zijn tot uiterlijk 2024 geldig.
In tabel 4.4.1 staan de fosfaattoestanden genoemd op basis van de nieuwe fosfaatklassen. Tussen haakjes staat de desbetreffende gebruiksnorm. Tabel 4.4.2 geeft de gebruiksnormen behorend bij het Pw-getal weer.
Tabel 4.4.1 Fosfaattoestand en gebruiksnormen voor bouwland vanaf 2021, gebaseerd op het P-AL-getal en de P-CaCl2-getal.
indeling klassen
P-CaCl2-getal |
indeling klassen P-AL-getal | ||||
<21 | 21 – 30 | 31 – 45 | 46 – 55 | >55 | |
<0,8 | arm (120) | arm (120) | arm (120) | laag (80) | laag (80) |
0,8 – 1,4 | arm (120) | arm (120) | arm (120) | laag (80) | neutraal (70) |
1,5 – 2,4 | arm (120) | arm (120) | laag (80) | neutraal (70) | ruim (60) |
2,5 – 3,4 | arm (120) | laag (80) | neutraal (70) | ruim (60) | hoog (40) |
>3,4 | laag (80) | laag (80) | neutraal (70) | ruim (60) | hoog (40) |
Tabel 4.4.2 Fosfaatklassen en gebruiksnormen vanaf 2020.
fosfaatklasse | Pw | hoeveelheid fosfaat (kg P2O5/ha) |
arm | <25 | 120 |
laag | 25-35 | 80 |
neutraal | 36-45 | 70 |
ruim | 46-55 | 60 |
hoog | >55 | 40 |
4.4.1 Hoogte van de fosfaatgift
Het fosfaatadvies is opgebouwd uit een bodemgericht en een gewasgericht advies. Deze adviezen zijn afhankelijk van de fosfaattoestand van de grond en de gewasbehoefte.
a. Bodemgericht advies
Het bodemgerichte fosfaatadvies is tot op heden nog gebaseerd op het Pw-getal. De Commissie Bemesting Akkerbouw en Vollegrondgroenten (CBAV) werkt aan de overgang naar het bodemgerichte advies op basis van de nieuwe indicatoren.
Als de fosfaattoestand onder de streefwaarde valt, luidt het advies om bovenop de fosfaatonttrekking een extra hoeveelheid fosfaat te geven om de streefwaarde te bereiken. De streefwaarde uitgedrukt in het Pw-getal is 25 voor zeeklei en zeezand. Voor overige grondsoorten is een Pw van 30 de streefwaarde. In tabel 4.4.3 staat hoeveel fosfaat er nodig is boven de onttrekking om het Pw-getal te verhogen tot de streefwaarde.
Tabel 4.4.3 Hoeveelheid fosfaat (kg P2O5/ha) die boven de afvoer nodig is om het Pw-getal te verhogen tot 25 op zeeklei en 30 op de overige gronden.
Pw-getal | zeeklei, zeezand | overige gronden |
10
15 20 25 |
780
490 230 0 |
990
700 440 210 |
Om de bestaande fosfaattoestand te handhaven moet voor een bouwplan met goede opbrengsten gemiddeld 70 kg P2O5 per hectare gegeven worden. In vier jaar tijd komt dit dus neer op ongeveer 280 kg P2O5 per hectare. Een deel hiervan kan aan de suikerbieten gegeven worden. De gemiddelde fosfaatafvoer met bieten bedraagt ongeveer 0,7 kg P2O5 per ton bieten.
b. Gewasgericht advies
Op percelen met een Pw-getal hoger dan 25 à 30 reageren suikerbieten niet op een fosfaatbemesting. Op dergelijke percelen dient een fosfaatbemesting dan ook alleen om de bodemvoorraad op peil te houden c.q. te brengen. Een fosfaatbemesting aan suikerbieten is dus bij een voldoende bodemvoorraad gericht op de bodem en niet op het bietengewas. Verreweg de meeste akkerbouwgrond heeft een fosfaattoestand die op of boven de streefwaarde ligt, waardoor een gewasgerichte fosfaatgift dus weinig nodig is. Ook een startgift met fosfaat bij het zaaien heeft geen meerwaarde als de fosfaattoestand op of boven de streefwaarde ligt.
De CBAV heeft het gewasgerichte fosfaatadvies afgestemd op de bodemvoorraad (P-AL) en plantbeschikbaar fosfaat (P-CaCl2). Dit advies is in het Handboek Bodem en Bemesting opgenomen.
Ook bij fosfaatbemesting moet men rekening houden met de wetgeving; zie paragraaf 4.14.
4.4.2 Tijdstip van toediening
Op percelen met een te lage fosfaattoestand moet de fosfaatbemesting in het voorjaar plaatsvinden. Op percelen met een voldoende hoge fosfaattoestand kan men de fosfaat zowel in het najaar als in het voorjaar geven.
4.4.3 Keuze van de meststof
Als enkelvoudige fosfaatmeststof wordt vrijwel uitsluitend Tripelsuperfosfaat of Superfosfaat, beide in water oplosbaar, gebruikt.
Verder zijn er veel verschillende mengmeststoffen in uiteenlopende samenstellingen (NPK-, NP- en PK-meststoffen) en vormen (vloeibaar, korrel, granulaat). Bij toepassing van een mengmeststof moet de samenstelling passen bij de behoefte van het gewas. Bij voorjaarstoediening is de kans op zoutschade met een chloorarm product wat kleiner. In tabel 4.4.4 staan enkele fosfaat- en fosfaat-kaliummeststoffen (PK) vermeld. Voor de NP- en NPK-meststoffen: zie paragraaf 4.3.4, tabel 4.3.1.
Fosfaat uit dierlijke mest is over een langjarige periode bezien, gelijkwaardig aan kunstmestfosfaat. In het eerste jaar na toediening is de werking van fosfaat uit varkensmest 100%, uit kippenmest 70% en uit rundveemest 60%. Bij voldoende hoge Pw-getallen doet dit laatste er niet toe, omdat de bieten dan sowieso niet op fosfaat reageren. De fosfaatgehalten van de belangrijkste dierlijke mestsoorten en compost staan in tabel 4.3.2.
Tabel 4.4.4 Enkele van de belangrijkste fosfaat- en fosfaathoudende meststoffen.
naam/soort | gehalte (%) | be1 | ||
P2O5 | K2O | S | ||
Tripelsuperfosfaat | 46 | 0 | 0 | 0 |
Superfosfaat | 18 | 0 | 11 | +2 |
15-302 | 15 | 30 | 0 | +12 |
1 be = basenequivalent, weergegeven in kg CaO per 100 kg meststof. Is de waarde lager dan -5 dan is de meststof zuurwerkend, is de waarde hoger dan +5 dan is de meststof basisch werkend;
2 de PK 15-30 is chloorhoudend, maar ook chloorarm te verkrijgen.
Fosfaatgebrek
Fosfaatgebrek in suikerbieten komt in Nederland zelden voor. De fosfaattoestand van verreweg de meeste landbouwgrond ligt op of boven de streefwaarde. Een gebrek is op deze percelen dan niet te verwachten en bovendien reageren bieten dan niet op een fosfaatgift. De fosfaatopname is afhankelijk van de bodemtemperatuur, waardoor in een koud voorjaar de opname geremd kan worden. Er kunnen dan tijdelijk gebreksverschijnselen zichtbaar worden (figuur 4.4.1).
Figuur 4.4.1 Fosfaatgebrek is te herkennen aan roodpaars gekleurde bladranden. Vaak is dit het gevolg van een lage bodemtemperatuur. Een gebrek komt in Nederland maar weinig voor.