Ziekten en plagen

 

Bodemplagen

Bodemplagen veroorzaken vooral plantwegval. Schade beheersen kan door pillenzaad met Force (10g tefluthrin) te kiezen. Dit middel werkt alleen tegen de insecten die de suikerbiet ondergronds aantasten (zie tabel 1). In figuur 2 is te zien in welke gebieden pillenzaad met Force standaard geadviseerd wordt. Op percelen met een zware druk van bodeminsecten kan de werking van Force onvoldoende zijn. Wij adviseren om niet dieper dan 1,5 tot 2,5 cm te zaaien in vochtige grond voor een goede werking. Bij diepere zaai is het bovenste stukje van het hypocotyl niet beschermd. In een los zaaibed veroorzaken bodeminsecten meer schade dan in een goed aangedrukt zaaibed. Achterwege laten van Force kan niet op percelen waar ook ritnaalden en/of emelten aanwezig zijn en op percelen met een zwaardere druk van bodeminsecten. Naast Force heeft ook het granulaat Belem (cypermethrin) een toelating in suikerbieten, wat ingezet kan worden tegen ritnaalden. Meer informatie over bodeminsecten vindt u ook in het bodemplagenschema (www.irs.nl/ bodemplagenschema).

Afbeelding met schets, clipart, kaart, illustratie Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 2 In gebieden met de rode kleur is het advies om Force (pillenzaad met insecticiden) te kiezen in verband met bodeminsecten zoals bietenkevertjes, wortelduizend- en miljoenpoten en/of springstaarten. In gebieden met een witte kleur wordt Force alleen geadviseerd indien er schade door ritnaalden en/of emelten verwacht wordt.

Bietenkevertje

Bietenkevertjes (1-1,5 mm lang) vreten aan de wortels en de stengel, waardoor kleine ronde gaatjes of vlekjes ontstaan en planten kunnen wegvallen. Ze komen voor op zavel-, klei- en lössgronden en veroorzaken de meeste schade op percelen biet-op-biet of biet-naast-biet. Ze kunnen zich lopend door of over de bodem over circa 30 meter verplaatsen van het perceel van vorig jaar naar het nieuw ingezaaide perceel. Pillenzaad met Force beperkt ondergrondse schade. Zie ook bietenkever bovengronds.

Emelt

Emelten veroorzaken vraatschade met als gevolg plantwegval (figuur 3). Pillenzaad met Force geeft wel enige, maar vaak onvoldoende bescherming.

Probeer te voorkomen dat er grasachtigen op het perceel staan wanneer de langpootmug haar eieren afzet (zie www.irs.nl/ bodemplagenschema). Bij meer dan 100

emelten per m2 is het advies om uit te wijken naar een ander perceel.

Afbeelding met buitenshuis, grond, worm, rups Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 3 Een emelt kan plantwegval veroorzaken tot het 6-bladstadium.

Miljoen- en wortelduizendpoot

Op zwaardere klei- of lössgronden met veel organische stof kunnen miljoen- en wortelduizendpoten schade veroorzaken aan jonge bietenplanten. Schade treedt vooral op bij percelen met een los zaaibed, bij diep zaaien en een trage opkomst. Pillenzaad met Force beperkt schade.

Ondergrondse springstaarten

Ondergrondse springstaarten (ca. 1-1,5 mm lang) vreten aan kiemende planten en veroorzaken langgerekte vraatplekken (figuur 4). Planten gaan krullen en vallen weg. Ze komen voor op zavel- en kleigronden en schade treedt met name op bij percelen met een los zaaibed, weinig organische stof, diepe zaai en trage opkomst bij koude omstandigheden. Zaaien onder warmere omstandigheden, een vast zaaibed en pillenzaad met Force beperkt schade. Een grasachtige groenbemester vermeerdert de populatie sterker dan bladrammenas.

Afbeelding met rif, aquarium, onderwater, grond Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 4 Springstaarten (1 tot 1,5 mm lang) veroorzaken zeer veel, kleine vraatgaatjes op wortels en hypocotyl.

 

Tabel 1 Werking Force (10g tefluthrin/eenheid zaad) en Belem (12 kg/ha) op de belangrijkste bovengrondse insecten en

bodeminsecten. Force werkt het beste als er niet dieper dan 1,5 tot 2,5 cm gezaaid wordt.

werking tegen werking

Force

Belem
bladluizen, bietenvliegen, tripsen, aardvlooien, wantsen, schildpadtorretjes ○○○ ○○○
bietenkevers bovengronds ○○○ ○○○
bietenkevers ondergronds ●●○
  • ○○
ritnaalden ●●○ ●●○
wortelduizendpoten ●●○
  • ○○
miljoenpoten ●●○ ?
springstaarten
  • ○○
  • ○○
emelten
  • ○○
?

○○○ = geen werking; ●○○ = matige werking; ●●○ = redelijke werking; ●●● = goede werking; ? = werking onbekend.

Ritnaald

Ritnaalden (figuur 5) komen vooral voor op gescheurd grasland in het tweede jaar na het scheuren en kunnen stengels en wortels van jonge bieten tot het vier- tot zesbladstadium doorbijten. Door een halve aardappel 20 cm in de grond in te graven en twee weken later weer op te graven, krijgt u inzicht of u schade kunt verwachten. Dit is het geval als boorgaten van ritnaalden in deze aardappel zichtbaar zijn. Pillenzaad met Force en granulaat Belem beperken schade.

Afbeelding met grond, buitenshuis, rots Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 5 Ritnaalden kunnen schade veroorzaken tot het 4-6 bladstadium.

Bovengrondse insecten

Diverse bovengrondse insecten spelen een rol in de bietenteelt. Veruit de allerbelangrijkste is de groene perzikluis, omdat die vergelingsziekte kan overbrengen dat tot wel 50% schade kan veroorzaken (zie ook virussen).

Het is daarom het advies om de beheersing van bovengrondse insecten volledig af te stemmen op de beheersing van groene perzikluizen en terughoudend te zijn met het gebruik van pyrethroïden. Gebruik van pyrethroïden heeft een negatief effect op natuurlijke vijanden en kan zelfs de aantallen groene perzikluizen doen oplopen en daarmee vergelingsziekte verergeren. Natuurlijke vijanden worden namelijk gedood, terwijl groene perzikluizen niet geraakt worden.

Hierna kunt u meer lezen over de insecten, de schadedrempels en de manieren om ze te bestrijden. In tabel 5 vindt u een overzicht van de toegelaten insecticiden in de bietenteelt.

Aardvlo

Dit kevertje vreet kleine gaatjes in de kiembladeren en in de eerste echte bladeren van de bietenplant (figuur 6). Bestrijden om schade te voorkomen is zelden rendabel.

Afbeelding met ongewerveld dier, insect, ongedierte, Macrofotografie Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 6 Een aardvlo (1-2 mm lang) vreet aan jonge planten. Dit veroorzaakt zelden opbrengstderving.

Bietenkevertje

Bietenkevertjes (1-1,5 mm lang) vreten aan de bladranden tot aan het zesbladstadium. Ze komen voor op zavel-, klei- en lössgron- den en veroorzaken de meeste schade op percelen biet-op-biet of biet-naast-biet.

Zodra temperaturen boven 15 °C komen, kunnen vluchten van bietenkevers worden waargenomen. Een bespuiting leidde in veldproeven nooit tot een hogere opbrengst en daarom wordt een bespuiting tegen bietenkevers niet geadviseerd. Zie ook bietenkevers ondergronds (pagina 3).

Bietenmot

De bietenmot legt haar eieren in de kop van de suikerbiet. De larven die uit de eieren komen, mineren vervolgens in de bladstelen en kunnen de kop binnendringen, waardoor de biet kan gaan rotten vanuit de kop. Naast vroeg rooien zijn er geen maatregelen beschikbaar om schade te voorkomen.

Bietenvlieg

De bietenvlieg komt op alle grondsoorten voor, maar veroorzaakt met name schade in de kustprovincies. De larve van de bietenvlieg veroorzaakt mineergangen in het blad. De bietenvlieg heeft drie generaties per jaar. De eerste generatie veroorzaakt de meeste schade. In tabel 2 staat de bestrijdingsdrempel weergegeven. Ingrijpen bij de eerste generatie is alleen rendabel op het moment dat de larven

uit de eieren komen. Voor de eerste generatie is dit meestal in de 2e of 3e week van mei. Daarna is een bespuiting van de eerste generatie niet meer aan te raden.

De 2e en 3e generatie van de bietenvlieg vinden plaats begin juni en eind augustus.

bietenstadium aantal volle eitjes per plant
2-4 echte bladeren 10 of meer
4-6 echte bladeren 12 of meer
6 of meer echte bladeren 20 of meer

Tabel 2 Schadedrempel voor insecticide bespuitingen tegen bietenvlieglarven in de eerste generatie (mei).

Afbeelding met Aardplant, Stengel, plant, orchidee Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 7 Groene perzikluizen bevinden zich vaak aan de onderzijde van de bladeren, waardoor ze lastig te raken zijn tijdens een bespuiting. Hierdoor zijn alleen systemische insecticiden effectief.

Bladluis

De zwarte bonenluis veroorzaakt zuigschade aan bieten, terwijl de groene perzikluis en de sjalottenluis vergelingsziekte kunnen overbrengen. Een bespuiting is pas zinvol als de bestrijdingsdrempels worden overschreden (tabel 3 en 4). Daarom is wekelijks bladluizen tellen in een perceel essentieel. Houd hiervoor ook de bladluiswaarschuwingsdienst in de gaten.

Voor de bestrijding van groene bladluizen kan gebruik worden gemaakt van Teppeki. Teppeki mag alleen maar worden toegepast tot het 10 bladstadium (tot uiterlijk 1 juni) om risico op overschrijding van de MRL te voorkomen. Er zijn vrijstellingen aangevraagd voor andere insecticiden om groene perzikluizen te beheersen.

Kijk voor de meest recente informatie op www.irs.nl. Vanwege verminderde gevoeligheid van groene perzikluizen voor Pirimor, wordt Pirimor afgeraden voor de beheersing van groene luizen. Zwarte bonenluizen zijn wel te bestrijden met Pirimor. Pyrethroïden hebben geen enkel effect op de groene bladluizen, omdat deze verstopt zitten aan de onderkant van de bladeren (figuur 7). Deze middelen kunnen de groei van de populatie zelfs bevorderen. Gebruik deze middelen dus zo min mogelijk in de bietenteelt, ook voor de beheersing van andere insecten. Insecticiden breken sneller af bij warm en zonnig weer en daarom is het aan te bevelen om in de avonduren een bestrijding uit te voeren met veel water.

Tabel 3 Bestrijdingsdrempels zwarte bonenluis.

maand aantal zwarte bonenluizen
april t/m juni meer dan 50% van de planten bezet met kolonies van dertig tot
vijftig luizen per plant
juli meer dan 75% van de planten bezet met grote kolonies van meer dan 200 luizen per plant

Tabel 4 Bestrijdingsdrempels groene bladluis.

periode aantal groene bladluizen per tien planten
april, mei en eerste helft juni meer dan 2
tweede helft juni meer dan 5
eerste helft juli meer dan 50

Rups

In de zomer kunnen verschillende soorten rupsen aan de bladeren vreten. Bestrijding is pas nodig wanneer 30% van het bladoppervlak dreigt te worden weggevreten en is daardoor zelden rendabel.

Schildpadtorretje

De larven en de volwassenen schildpadtorretjes vreten kleine gaatjes in de bladeren. Ze zijn meestal aan de onderzijde te vinden (figuur 8). Bestrijden om schade te voorkomen is meestal niet nodig.

Springstaart (bovengrondse)

Bovengrondse springstaarten veroorzaken schraapvraat en kleine gaatjes aan kiembladeren en eerste echte bladeren. Hierdoor kunnen er kleine bladmisvormingen ontstaan. Bestrijden om schade te voorkomen is meestal niet nodig.

Afbeelding met groen, ongewerveld dier, rups, Macrofotografie Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 8 De larve van het schildpadtorretje, vreet net als de volwassen kever, aan de onderzijde kleine gaatjes in het blad.

Trips

Tripsen veroorzaken aantasting vanaf het kiemblad tot aan het tweebladstadium. Dit gebeurt met name op kleigronden bij droog en schraal weer op percelen met vlas of erwten als voorvrucht. Bestrijding kan met pyrethroïden, maar wordt niet aangeraden vanwege de negatieve effecten op natuurlijke vijanden.

Wants

In de buurt van bomen of singels kan schade door wantsen optreden. Als ze jonge planten aanprikken kan meerkoppigheid ontstaan. Bij oudere planten ontstaan vaak gele bladtoppen. Bestrijden is niet mogelijk.

Aaltjes

Verschillende aaltjes kunnen schade veroorzaken aan suikerbieten. Schade kan zich uiten in een lagere opbrengst, hogere grondtarra en bij sommige aaltjes zelfs in rotte bieten. Meer informatie over aaltjes en gewasrotatie is te vinden op www.aaltjesschema.nl.

Bietencysteaaltjes

Er zijn twee soorten bietencysteaaltjes: witte bietencysteaaltjes (Heterodera schachtii) en gele bietencysteaaltjes (H. betae). Witte bietencysteaaltjes komen voor op alle grondsoorten. Gele bietencysteaaltjes komen voor op zand- en dalgronden. De partieel resistente rassen zijn tolerant en geven zonder de aanwezigheid van aaltjes een vergelijkbare opbrengst met het beste rhizomanieras. Bij aanwezigheid van bietencysteaaltjes geven deze rassen zelfs een hogere opbrengst dan de vatbare rassen. Het is altijd belangrijk om de besmetting met bietencysteaaltjes zo laag mogelijk te houden: hoe hoger de besmetting, hoe lager de opbrengst. Dit geldt ook voor de partieel resistente rassen. Bij aantallen hoger dan

1.500 eieren en larven per 100 ml grond is het advies om de bietenteelt en de teelt van andere waardplanten op het betreffende perceel een aantal jaren uit te stellen. Meer informatie over bietencysteaaltjes vindt u op www.irs.nl.

Wortelknobbelaaltjes

Schade door wortelknobbelaaltjes is te herkennen aan knobbels op de wortels (figuur 9). Deze aaltjes zieken zeer snel uit als er geen waardgewas wordt geteeld. Laat daarom twee jaar voor de bietenteelt een grondmonster analyseren en kies vervolgens welke gewassen u als voorvrucht gaat telen (www.aaltjesschema.nl). Voorkom schade in bieten door het jaar voorafgaand aan bieten geen waardgewas te telen. Op de rassenlijst staan ook bietenrassen met resistentie tegen

M. chitwoodi en M. fallax. Deze rassen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de beheersing van deze wortelknobbelaaltjes in bouwplanverband en schade in volggewassen daarmee beperken.

Figuur 9 Wortelknobbelaaltjes veroorzaken vertakkingen waardoor bieten achterblijven in groei.

Stengelaaltjes

Het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci) geeft vooral problemen op zavel- en kleigronden. Hoe zwaarder de grond, hoe makkelijker het aaltje kan overleven. Het schadebeeld kenmerkt zich in planten met groeistoornissen (o.a. meerkoppigheid). Later ontstaan verticale scheuren in de kop en kan de hele biet verrotten (figuur 10). Omdat het wortelrot in de herfst toeneemt, is het advies om aangetaste bieten zo vroeg mogelijk te leveren. Het stengelaaltje vermeerdert zeer sterk op uien, luzerne, bonen en erwten. Pas op met deze gewassen in de rotatie bij aanwezigheid van stengelaaltjes. Inunderen is effectief tegen stengelaaltjes, mits op de juiste manier toegepast.

Afbeelding met grond, Aardplant, plant, buitenshuis Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 10 Wortelrot door stengelaaltjes. Net onder de schil zijn kurkachtige bruine plekken zichtbaar.

Tabel 5 Insecticiden, werkzame stoffen, doseringen en toepassingsvoorwaarden, die zijn toegelaten in de bietenteelt.

insect insecticide werkzame stof dosering toepassingsvoorwaarden opmerkingen
aardappel- stengel- boorders Sumicidin Super esfenvaleraat 0,45 l/ha max. twee toepassingen per jaar met een interval van minimaal 7 dagen. Dit middel is een pyrethroïde. Pyrethroïden hebben een nadelig effect op natuurlijke vijanden.
bladluizen * * * * Er zijn vrijstellingen aangevraagd voor de beheersing van bladluizen. Kijk op www.irs.nl voor de actuele stand van zaken.
Teppeki flonicamid 0,14 kg/ha max. een toepassing per seizoen. In verband met MRL alleen toepassen tot 10 bladstadium (uiterlijk 1 juni). Teppeki is veilig voor natuurlijke vijanden. Het werkt alleen op bladluizen.
Pirimor pirimicarb 0,4 kg/ha max. een toepassing per teeltcyclus. Op percelen die grenzen aan watergangen dient gebruik gemaakt te worden van een teeltvrije zone van 0,75 meter in combinatie met een techniek uit tenminste de klasse DRT90. Een groot gedeelte van de groene perzikluizen is resistent voor pirimicarb. Dit product heeft daardoor niet de voorkeur bij de beheersing van vergelingsziekte. Werking van Pirimor op zwarte bonenluizen is goed.
emelten, ritnaalden, bietenkevers, (ondergronds) springstaarten Force tefluthrin 50 ml/

100.000

zaden

Uitzaai van behandeld zaad alleen is toegelaten met behulp van precisiezaai van gepilleerd zaad, waarbij het behandelde zaad direct met grond bedekt wordt. Om vogels en zoogdieren te beschermen moet het product volledig in de bodem worden ingewerkt; zorg ervoor dat het product ook aan de kopakker is ondergewerkt en gemorst product verwijderd wordt. Resten van behandeld zaad nooit verspreiden of vervoederen aan dieren. Ook bij zaaien van behandeld zaaizaad is het belangrijk persoonlijke beschermingsmaatrege- len te nemen. Zie hiervoor de folder ‘Veilig hanteren en gebruiken van behandeld zaaizaad’ van Syngenta. Zie verder hoofdstuk bodem- plagen op pagina 3.
Belem cypermethrin 12 kg/ha Granulaat dient te worden toegepast in de zaaivoor tijdens het zaaien (zie verder www.ctgb.nl) Belem heeft een werking tegen ritnaalden. Daarnaast ook een matige werking tegen bietenkevers, wortelduizendpoten en onder- grondse springstaarten.
rupsen Decis e.a. deltamethrin 0,3 l/ha max. een toepassing per seizoen. Dit middel is een pyrethroïde. Pyrethroïden hebben een nadelig effect op natuurlijke vijanden.
tripsen Sumicidin Super esfenvaleraat 0,2 l/ha max. twee toepassingen per jaar met een interval van minimaal 7 dagen. Dit middel is een pyrethroïde. Pyrethroïden hebben een nadelig effect op natuurlijke vijanden.
Decis e.a. deltamethrin 0,3 l/ha max. een toepassing per seizoen. Dit middel is een pyrethroïde. Pyrethroïden hebben een nadelig effect op natuurlijke vijanden.
Karate Zeon lambda cyhalothrin 0,05 l/ha max. een toepassing per seizoen. Dit middel is een pyrethroïde. Pyrethroïden hebben een nadelig effect op natuurlijke vijanden.

*) Stand van zaken 1 februari 2024. In de loop van 2024 kunnen de toelatingen en/of de toepassingsvoorwaarden aangepast worden.

De actuele situatie staat vermeld op www.irs.nl of kijk op www.ctgb.nl voor de actuele toelating en gebruiksvoorschrift.

Trichodoriden

Trichodoridenaaltjes (vrijlevende aaltjes) geven vooral problemen bij vroege zaai op vochtige, lichte grond met weinig organische stof. Een besmetting met deze vrijlevende aaltjes kenmerkt zich door afwisselend goede en achterblijvende planten in de rij. Niet te vroeg zaaien kan schade beperken, net zoals het aanvoeren van organische stof en zorgen voor de juiste pH.

Bodemschimmels

Aphanomyces

De schimmel (Aphanomyces cochlioides) kan kiemplantwegval en later in het seizoen ook afdraaiers, insnoering en/of wortelrot veroorzaken. Om kiemplantwegval (afdraaiers) door aphanomyces te voorkomen, is pillenzaad behandeld met hymexazool (Tachigaren). Hymexazool geeft in het kiemplantstadium tot circa 4 weken na het zaaien een goede bescherming tegen de bodemschimmel aphanomyces (tabel 6). Bij zeer zware druk, vocht in combinatie met hoge temperaturen (>circa 18 graden), een te lage pH en/of slechte structuur kunnen bieten toch worden aangetast. Later in het seizoen uit dit zich als afdraaiers, ingesnoerde wortels of zelfs wortelrot. Preventieve maatregelen zijn een voldoende hoge pH (>6) en een goede bodemstructuur. Bij een pH <6 kan aphanomyces sterk optreden wanneer de grond langere tijd nat is. Bij een natte periode na het zaaien resulteert aphanomyces in kiemplantwegval, terwijl wortelrot kan voorkomen bij een natte periode tussen eind mei en eind juli. Op zand- en dalgronden kan vanwege de gevoeligheid voor aphanomyces het ras Caprianna KWS beter worden vermeden.

Afbeelding met bloem, orchidee, plant, Aardplant Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 11 Aphanomyces kan afdraaiers, kiemplantwegval, insnoering en wortelrot veroorzaken. Het fungicide hymexazool in het pillenzaad beschermt de kiemplant tot ongeveer 4 weken na zaai

Pythium

Om kiemplantwegval door pythium (Pythium ultimum) te voorkomen, is het pillenzaad behandeld met hymexazool (Tachigaren) (tabel 6). Pythium kan met name onder stresscondities voor kiemplantwegval zorgen. Vaak is hierbij sprake van zuurstofarme omstandigheden in de zaaivoor, veroorzaakt door bijvoorbeeld natte grond, slemp of korstvorming. Dit zijn ideale omstandigheden voor de schimmel. Daarnaast zorgen deze omstandigheden ervoor dat de bietenplant langzamer groeit. De bietenplant is dan nog te klein en daardoor vatbaar als de fungiciden circa 4 weken na het zaaien zijn uitgewerkt.

Pleospora (Phoma)

Pleospora betae, voorheen Phoma betae genoemd, veroorzaakt kiemplantwegval, maar later in het seizoen ook bladvlekken en wortelrot. Het fungicide hymexazool in het pillenzaad helpt niet tegen wortelbrand door deze schimmel. De bladvlekken veroorzaken geen schade van betekenis en worden vaak bestreden met een bespuiting tegen bladschimmels (zie pagina 8). Het wortelrot kan voor problemen zorgen bij het bewaren van de suikerbieten na de oogst.

Rhizoctonia

Rhizoctonia (Rhizoctonia solani) veroorzaakt wortelbrand (plantwegval) en later in het seizoen wortelrot. Het fungicide hymexazool in het pillenzaad helpt niet tegen deze vorm van wortelbrand. Ook rhizoctoniaresistente rassen zijn gevoelig voor wortelbrand. Dit komt omdat de resistentie tegen rhizoctonia pas later (na ca. 6-8 bladstadium) actief wordt. Later in het seizoen kan wortelrot, naast een sterke verlaging van het wortelgewicht, ook zorgen voor een daling van het suikergehalte en de verwerkingskwaliteit.

Het is daarom noodzakelijk vóór levering en bewaring de aangetaste bieten te verwijderen. Rhizoctoniaresistente rassen beperken de schade. Het resistentieniveau van deze rassen is echter niet volledig. Daarom zijn aanvullende maatregelen nodig. Deze bestaan uit het zorgen voor goede teeltomstandigheden door geen waardgewassen voorafgaand aan de bieten te

telen en te zorgen voor een goede bodemstructuur. Granen en aardappelen, eventueel gevolgd door bladrammenas of gele mosterd, zijn goede voorvruchten. Gras en maïs zijn waardgewassen, maar vertonen zelf weinig ziekteverschijnselen. Ook na de voorvruchten (was)peen, schorseneren en andere groenten, kan rhizoctonia versterkt optreden.

Naast een slechte bodemstructuur en lage pH, verhogen vochtige en warme omstandigheden tijdens de groei de mate van aantasting. Ook schoffelen of aanaarden, met name in juni, kan de rhizoctonia-aantasting versterken doordat grond met daarin de schimmel zo in de kop van de bieten terecht komt.

Afbeelding met groente, wortelgewas, produceren, Veganistische voeding Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 12 Wortelrot veroorzaakt door rhizoctonia (Rhizoctonia solani). Rhizoctonia veroorzaakt ook plantwegval, waartegen hymexazool en resistente rassen niet beschermen.

Tabel 6 Effectiviteit van het fungicide hymexazool (Tachigaren) in het pillenzaad tegen bodemschimmels.

middel aphanomyces rhizoctonia pythium pleospora (phoma)
Tachigaren zeer goed geen goed onbekend

Overige soorten wortelrot

Wortelrot kan ook veroorzaakt worden door violetwortelrot (Helicobasidium purpureum), stengelaaltjes, boriumgebrek en de bietenmot. Voor de herkenning en meer informatie over de beheersing, zie de applicatie en de teelthandleiding op de website van het IRS (www.irs.nl).

Bladschimmels

In suikerbieten kunnen de bladschimmels cercospora, stemphylium, ramularia, meeldauw en roest bij een ernstige aantasting zorgen voor het versneld afsterven van het loof. Voor de bestrijding zijn diverse middelen toegelaten (zie tabel 7). De eerste behandeling met een fungicide moet plaatsvinden bij het verschijnen van de allereerste vlekjes in uw gewas. De elicitor Charge (die de afweer van de plant stimuleert) kan net als Microthiol Special Liquid (bedekkingsfungicide) het beste rondom het moment van eerste infectie, dus vroeg in het seizoen worden ingezet. Het moment van infectie kan worden afgeleid uit de infectiewaarden (DIV-waarden). Bij een som van infectiewaarden van zes of groter in twee opeenvolgende dagen is, bij aanwezigheid van schimmelsporen, de kans op infectie groot. Ongeveer 7 tot 14 dagen na infectie verschijnen bij cercospora de eerste vlekjes. Bij stemphylium is dat 3-7 dagen. Bij een te late bestrijding van bladschimmels is de aantasting niet in de hand te houden. Controleer uw bieten daarom regelmatig vanaf de gewassluiting. De bladschimmelwaarschuwingsdienst stuurt een sms-bericht als er in uw regio bladschimmels gevonden zijn. De infectiekansen voor cercospora en stemphylium zijn via het Bieten Advies Systeem (BAS) op het ledenportaal of app en www.irs.nl inzichtelijk. Op basis van de infectiekansen en het perceelsrisico geeft de BAS-app ook adviesberichten. Voor de meeste bietenpercelen geldt dat een bespuiting pas nodig is als u de eerste aantasting heeft aangetroffen. Een uitzondering hierop geldt voor de cercosporabeheersing op percelen met een (zeer) nauwe rotatie bieten (1 op 4 of korter) in met name het oosten van het land. Wissel middelen met verschillende werkingsmechanismen en actieve stoffen af om resistentievorming van bladschimmels te voorkomen. Voor een effectieve bestrijding is het verstandig om ook na een bespuiting wekelijks op bladschimmels te blijven controleren en vervolgens te spuiten als er nieuwe vlekken zichtbaar zijn. Tijdens het seizoen staat op de website van het IRS (www.irs.nl/bladschimmel) de meest recente informatie.

Tabel 7 Middelen voor de bestrijding van bladschimmels.*

middel dosering werkzame stof groep/ klasse maximaal aantal toepassingen veiligheids termijn
Charge1) 3 l/ha chitosan hydroxychloride elicitor / activator 4-8 0 dagen
Borgi / Score 250 EC / Mavita 250 EC2)+3) 0,4 l/ha difenoconazool triazool 2 28 dagen
Difure Solo6) 0,5 l/ha difenoconazool triazool 2 21 dagen
Spyrale2)+3)+5) 1 l/ha difenoconazool / fenpropidin triazool / niet ingedeeld 2 28 dagen
Bicanta3)+4)+5)+6) 1 l/ha difenoconazool / azoxystrobine triazool / strobilurine 2 35 dagen
Belanty 1,5 l/ha mefentrifluconazool triazool 2 28 dagen
Microthiol Special Liquid7) 3-5 l/ha zwavel multi-site contact 1-2 3 dagen
Tern 0,5 l/ha fenpropidin piperidine 2 28 dagen
Diadem5) 0,8 l/ha fluxapyroxad / mefentrifluconazool sdhi / triazool 2 28 dagen

*) Stand van zaken 1 februari 2024. In de loop van 2024 kunnen de toelatingen en/of de toepassingsvoorwaarden aangepast worden.

De actuele situatie staat vermeld op www.irs.nl/bladschimmel of kijk op www.ctgb.nl voor de actuele toelating en gebruiksvoorschrift.

  1. Dit middel heeft een elicitor werking: het stimuleert de natuurlijke afweer tegen bladschimmels en werkt daarom het best bij vroege toepassing.
  2. Om het grondwater te beschermen mag dit product niet worden gebruikt in grondwaterbeschermingsgebieden.
  3. Op percelen die grenzen aan oppervlaktewater is toepassing uitsluitend toegestaan wanneer gebruik gemaakt wordt van één van de in het gebruiksvoorschrift opgenomen driftreducerende maatregelen.
  4. Dit middel bevat een strobilurine, er mag maximaal 2x per seizoen een middel met een strobilurine worden gebruikt. Bij bestrijding van cercospora mogen middelen met een strobilurine maximaal 50% van de bespuitingen uitmaken.
  5. Diadem, Spyrale en Bicanta hebben een nevenwerking tegen stemphylium.
  6. Om het grondwater te beschermen mag dit middel slechts ééns per twee jaar op hetzelfde perceel worden toegepast in grondwaterbeschermingsgebieden.
  7. Toepassen tot uiterlijk eind juli en wanneer er op het hele perceel gebruik gemaakt wordt van één van de in het gebruiksvoorschrift opgenomen driftreducerende maatregelen.

Cercospora

De bladschimmel Cercospora beticola kan in suikerbieten tot 40% lagere suikeropbrengst geven. Deze schimmel ontwikkelt zich het beste bij hoge luchtvochtigheid (RV >96%) en hoge temperaturen (23-30˚C). De beheersing van cercospora gaat het beste wanneer verschillende maatregelen worden gecombineerd. Streef naar een zo ruim

mogelijke rotatie suikerbieten, vermijd het telen van bieten op percelen binnen 12 meter van percelen waar vorig jaar bieten stonden en kies voor een ras met een zo hoog mogelijke bladgezondheid cercospora. Voer in alle rassen een bespuiting met een triazool-houdende fungicide uit bij het verschijnen van de allereerste vlekjes. Dus ook in de rassen met een bladgezondheid (BC) van 9. Wissel middelen met verschillende werkingsmechanismen en verschillende werkzame stoffen zoveel mogelijk af om te voorkomen dat resistentievorming onbeheersbaar wordt. Voer een bespuiting met Charge of Microthiol Special Liquid uit op het moment dat de eerste hoge infectiewaarden (som twee opeenvolgende dagen 6 of meer) worden geregistreerd op uw perceel. Bij een hoge infectiedruk (rotatie van 1 op 4 of krapper op lichte gronden) kan er voor worden gekozen om Microthiol Special Liquid in een tankmix met een triazoolhoudend fungicide te spuiten bij de eerste hoge infectiewaarden of bij de eerste aantasting. Voeg om de werking van middelen te versterken een hulpstof voor opnamebevordering zoals Promotor (0,4 l/ha) toe. Zorg voor een vitale plant door het toevoegen van een koperhoudende bladmeststof (bijvoorbeeld Mantus of Vitalosol Gold) bij een fungicidebespuiting. Blijf wekelijks controleren en voer een vervolgbespuiting

uit wanneer de cercosporavlekken zich uitbreiden. Zie ook de extra informatie op pagina 12.

Afbeelding met buitenshuis, Handelsgewas, gras, landbouw Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 13 Zware aantasting door cercospora zorgt voor het afsterven van het loof. Door verminderde fotosynthesecapa- citeit en hergroei van nieuw blad kan de schade oplopen tot een ca. 40% lagere suikeropbrengst. Kies in de gebieden met een hoge cercosporadruk (lichte gronden in het oosten) en de grondwaterbeschermingsgebieden voor een ras met een BC = 9 (links op de foto).

Overige bladschimmels

Bestrijding van Stemphylium is nodig vanaf de allereerste vlekjes. Diadem, Spyrale en Bicanta hebben een nevenwerking tegen stemphylium. Ramularia (Ramularia beticola) en roest (Uromyces betae) worden door de toegelaten fungiciden bestreden bij een bespuiting na het verschijnen van de eerste aantasting. Bij echte meeldauw (Erysiphe betae) hebben Borgi/Score 250 EC/Mavita

250 EC en Difure Solo een iets minder goede werking.

Overige bladziekten

Na de gewassluiting kan valse meeldauw (Peronospora farinosa) optreden. Doorgaans betreft het één of enkele planten op een perceel, wat niet leidt tot noemenswaardige schade. Verder kunnen na zware regen- of hagelbuien ook de schimmels alternaria en phoma en de bacterie pseudomonas voorkomen. Bestrijding van aantasting veroorzaakt door pseudomonas is niet mogelijk en niet nodig. Ook bestrijding van alternaria is niet nodig. Alternaria is een secundaire ziektever- wekker, wanneer de eerste (primaire) oorzaak wordt verholpen (bijv. magnesiumgebrek) verdwijnt ook de aantasting door alternaria. De bladvlekken van phoma worden betreden met de bespuitingen tegen de andere bladschimmels.

Afbeelding met groente, Bladgroente, plant, kruid Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 14 Aantasting van Alternaria alternata als secundaire ziekteverwekker in een blad met magnesiumgebrek

Virussen

Rhizomanie

Het rhizomanievirus komt in heel Nederland voor. Daarom wordt het hele suikerbietenareaal met rhizomanieresistente rassen ingezaaid. Deze rassen bevatten allemaal hetzelfde resistentiegen (Rz1). Deze resistentie is echter niet volledig, waardoor er alsnog planten met rhizomanie symptomen (blinkers) in deze rassen kunnen voorkomen. Er zijn ook veel regio’s met percelen waarin plekken of stroken met meer dan 2-5% blinkers te vinden zijn. Hoe eerder in het seizoen de biet aangetast wordt en symptomen ontwikkelt, hoe duidelijker deze zijn. Maar de symptomen zijn veel minder opvallend als veel planten symptomen hebben en deze egaal over het perceel verspreid staan. Onderzoek heeft uitgewezen dat op deze percelen een resistentiedoorbre- kende variant (bijvoorbeeld AYPR, TYPR of VYPR) van het rhizomanievirus aanwezig is. Kies op deze percelen voor een ras met aanvullende rhizomanieresistentie. Kies bij een te verwachten zware aantasting altijd voor een ras met goede of zeer goede aanvullende rhizomanieresistentie.

Afbeelding met groente, Bladgroente, Handelsgewas, Sareptamosterd Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 15 Rhizomanie veroorzaakt blinkers in een bietengewas. Enkele blinkers zijn goed zichtbaar maar bij een zware besmetting vallen ze veel minder goed op!

Tip: Leg als er blinkers op het perceel te zien zijn, dit vast in Unitip. Bij de zaadbestelling voor de volgende bietenteelt op dit perceel wordt u dan automatisch geattendeerd om te kiezen voor een ras met aanvullende rhizomanieresistentie.

Tabel 8 Dosering, middelkosten (€/ha excl. Btw) van gewasbeschermingsmiddelen (m.u.v. herbiciden) bij twee organische stofgehalten van de bodem.

actieve stof merknaam dosering middelen- kosten 1,5-3% organische stof 3-6% organische stof
(l of kg/ ha) (€/ha) water leven1) bodem leven grondwater bodem leven grondwater
bodembehandeling
cypermethrin Belem 12 78
zaadbehandeling (driftpercentage 0%)
hymexazool1) Tachigaren 0,021 n.v.t.
tefluthrin1) Force 0,010 35
fungiden, gewasbespuiting
difenoconazool Borgi, Mavita 250 EC, Score 250 EC 0,4 31
difenoconazool Difure Solo 0,5 23
difenoconazool + azoxystrobine Bicanta 1,0 43
fenpropidin + difenoconazool Spyrale 1,0 40
fenpropidin Tern 0,5 22 n.b. n.b. n.b. n.b. n.b.
fluxapyroxad + mefentrifluconazool Diadem 0,8 n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b.
mefentrifluconazool Belanty 1,5 29
zwavel Microthiol Special Liquid 3,0 21
insecticiden, gewasbespuiting
deltamethrin Decis EC 0,3 14
esfenvaleraat Sumicidin Super2)+3) 0,45 18
flonicamid Teppeki 0,14 28
lambda-cyhalothrin Karate Zeon, Ninja 0,05 7
pirimicarb Pirimor 0,4 28
slakkenmiddelen
ijzer(III)fosfaat Derrex 7,0 46
Iroxx 7,0 42
Sluxx HP 7,0 42

Afbeelding met tekst, Lettertype, schermopname Automatisch gegenereerde beschrijving
0-100 MBP 100-1000 MBP >1000 MBP

1) Bodem en zaadbehandeling zijn driftarme technieken en daardoor is het effect op waterleven 0.
2) Uitgerekend met maximaal 2 toepassingen per jaar.
3) De maximale dosering is genoemd, halve dosering is ook mogelijk.

Vergelingsziekte

Vanaf juni tot aan de oogst verschijnen pleksgewijs lichtgele tot oranjeachtige bladeren in het gewas (figuur 16). De bladschijf is dik en bros. Vanuit de infectie- haarden verspreiden bladluizen de virussen (BYV, BMYV en BChV) over het perceel.

Ze worden voornamelijk overgebracht door de groene perzikluis. Dit gebeurt zes tot negen weken voordat de symptomen van het vergelingsvirus zichtbaar zijn. Voor de bestrijding is het advies om de vector te bestrijden en geen pyrethroïden te gebruiken. Pyrethroïden kunnen de aantallen bladluizen juist bevorderen (zie ‘Bladluis’ op pagina 4), doordat ze niet de bladluizen doden, maar wel de natuurlijke vijanden doden, die belangrijk zijn bij de beheersing van blad- luizen en daarmee vergelingsziekte. Houd tijdens het seizoen de bladluiswaarschuwingsdienst in de gaten om de situatie in uw eigen regio te kunnen zien op www.irs.nl, het Cosun ledenportaal of de BAS-app.

Afbeelding met buitenshuis, Handelsgewas, landbouw, oogst Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 16 Plekken vergelingsziekte worden pas na circa 6-9 weken na besmetting zichtbaar in bietenpercelen. Daarom is het belangrijk vanaf opkomst wekelijks de aantallen groene bladluizen te tellen. Dit voorkomt de ziekte niet, maar beperkt de schade wel.

Overige ziekten en plagen

Slakken

Slakken vreten aan planten in het kiem- en tweebladstadium, waardoor planten weg kunnen vallen. Schade is te beperken met slakkenkorrels op basis van ijzer(III)fosfaat. Als u slakken alleen aan de perceelsranden signaleert of als ze uit de slootkanten komen, kunt u overwegen om alleen de randen te behandelen. Factoren die de aanwezigheid van slakken bevorderen zijn: vocht, een hoog gehalte aan organische stof, slootkan- ten, onkruid, groenbemesters, grof zaaibed en aangrenzend grasland. Welke voorvruch- ten u het beste kunt vermijden vindt u

in het bodemplagenschema (www.irs.nl/bodemplagenschema).

Muizen

Afbeelding met grond, rots, buitenshuis, natuur Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 17 Vreterij door muizen kenmerkt zicht door opengebroken pillenzaden.

Muizen vreten ongekiemde bietenzaden op (figuur 17). Dit gebeurt vooral bij vroege zaai en trage kieming. U kunt schade voorkomen door een aantal dagen voor het zaaien langs de perceelsgrenzen alternatief voedsel, zoals gerst, tarwe of zonnepitten aan te bieden. Zo leren de muizen de voerplaatsen te vinden. Eventueel kunt u het voedsel breedwerpig over het perceel strooien. Als u het alternatief voedsel verhit, dan kiemt het niet bij wegleg- gen of uitstrooien.

Zilverziekte

De symptomen van zilverziekte worden veroorzaakt door de bacterie Curtobacterium flaccumfaciens pv. betae. Deze bacterie is zaadoverdraagbaar. Tegen deze bacterie bestaat in het veld geen enkele beheersings- maatregel. De belangrijkste symptomen van curtobacterium zijn: verdikte en brosse bladeren, barstjes in het blad en het blad scheurt makkelijk. De bladeren hebben een matgrijze/zilverachtige reflectie en de aangetaste bieten blijven achter in groei.

De vaatbundels in de wortels zijn bruin verkleurd. Tot nu toe worden bieten met dit ziektebeeld slechts sporadisch aangetroffen.

Mogelijk ook interessant